Aanhalingstekens

Taal
Doel van deze les:
Ik weet waar ik aanhalingstekens moet schrijven.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taal
Doel van deze les:
Ik weet waar ik aanhalingstekens moet schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn aanhalingstekens?
Aanhalingstekens zijn leestekens.
Ken jij andere leestekens?

Slide 2 - Tekstslide


Wanneer gebruik je aanhalingstekens?


Je gebruikt aanhalingstekens als je precies opschrijft wat iemand zegt.




Slide 3 - Tekstslide


Wanneer gebruik je aanhalingstekens?


Je gebruikt aanhalingstekens als je precies opschrijft wat iemand zegt.

'Dat moet je niet doen', zegt Anne. 

Slide 4 - Tekstslide


Voorbeeld zin:

Dat moet je niet doen zegt Anne. 

'Dat moet je niet doen' zegt Anne.

Zie je de aanhalingstekens?

Slide 5 - Tekstslide


Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Je gebruikt aanhalingstekens als je precies opschrijft wat iemand zegt.
Vaak staat er een kort zinnetje voor of achter:
'Dat moet je niet doen' zegt Anne.
 




Slide 6 - Tekstslide


Voorbeeld zinnen:

'Ik ben moe', zegt Ewout. 
'Ga gewoon mee', zegt Joep.
Joep zegt: 'ik voel mij vrolijk'.
Sander schreeuwt: 'hou eens op!'.

Slide 7 - Tekstslide


Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Je gebruikt aanhalingstekens als je precies opschrijft wat iemand zegt.
Vaak staat er een kort zinnetje voor of achter:
Tussen wat iemand zegt en het korte zinnetje schrijf je een komma. 
 




Slide 8 - Tekstslide


Voorbeeld zinnen:

'Ik ben moe', zegt Ewout. 
'Ga gewoon mee', zegt Joep.
'Dat heb je goed gedaan', zegt juf.

Slide 9 - Tekstslide

Is deze zin goed?

'Laten we maar gauw gaan', zegt mama.

A
Nee
B
Ja

Slide 10 - Quizvraag

Is deze zin goed?

'Je bent net een verkeerslicht' plaagt Noa.
A
Nee
B
Ja

Slide 11 - Quizvraag

Is deze zin goed?

'Dat doe ik morgen' zegt ze.
A
Nee
B
Ja

Slide 12 - Quizvraag

Is deze zin goed?

'Kijk eens wat een mooie ketting', zegt Noa.
A
Nee
B
Ja

Slide 13 - Quizvraag

Is deze zin goed?

Jij bent toch Hakima vraagt elise
A
Nee
B
Ja

Slide 14 - Quizvraag

Is deze zin goed?

'Nee, mijn naam is Benjamin', zegt Benjamin
A
Nee
B
Ja

Slide 15 - Quizvraag


Zelfstandig aan de slag


Pak je potlood en schrijfschrift.

Schrijf bij de volgende zinnen de juiste leestekens. 

Slide 16 - Tekstslide


1. Ik ga morgen fietsen zegt Nina
2. Joep zegt dat is niet waar
3. Spelling is om elf uur zegt Bas
4. Ik ben boos fluistert Kees
5. De map is zwaar zegt Babs
6. Nee hoor ik ben niet boos zegt Freek
7. Mama vraagt kijk je uit

Slide 17 - Tekstslide


1. 'Ik ga morgen fietsen', zegt Nina.
2. Joep zegt: 'dat is niet waar'.
3. 'Spelling is om elf uur', zegt Bas.
4. 'Ik ben boos', fluistert Kees.
5. 'De map is zwaar', zegt Babs.
6. 'Nee hoor, ik ben niet boos' zegt Freek.
7. Mama vraagt: 'kijk je uit?'.

Slide 18 - Tekstslide