3.2 Enzymen

3.2 Enzymen
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3.2 Enzymen

Slide 1 - Slide

leerdoelen
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 2 - Slide

Elke stap in de stofwisselings-route vereist zijn eigen enzym!

Slide 3 - Slide

wat weet je nog van enzymen?

Slide 4 - Mind map

Enzymen
  • Het zijn eiwitten
  • Naam: naam van substraat + ase
  • Ze versnellen een proces, worden daarbij niet gebruikt (biokatalysatoren)
  • Ze zijn substraat-specifiek
  • De activeringsenergie gaat omlaag: er is minder energie nodig om de reactie te laten verlopen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Co-enzym

Slide 7 - Slide

invloed enzym op activeringsenergie

Slide 8 - Slide

Welke van de volgende beweringen over enzymen is juist?
A
Enzymen verliezen een deel van hun activiteit als hun structuur verstoord is.
B
Enzymen verlagen de activeringsenergie die nodig is om een reactie op gang te brengen.
C
Enzymen zijn in staat veel verschillende stoffen af te breken.
D
Een enzym is maar één keer actief en wordt dan vernietigd.

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 10 - Quiz

leerdoelen
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 11 - Slide

Enzymactiviteit
= de hoeveelheid substraat die wordt omgezet per tijdseenheid

De werking hangt o.a. af van het pH, de temperatuur, de substraatconcentratie, de enzymconcentratie en de aanwezigheid van activatoren en remstoffen

Slide 12 - Slide

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 13 - Quiz

optimumkromme
De relatie tussen een factor en reactiesnelheid 

Optimum: waarde van de factor waarbij reactiesnelheid hoogst is 
Maximum: hoogste waarde van de factor waarbij reactie mogelijk is

Slide 14 - Slide

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 15 - Quiz

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Optimumkromme substraatconcentratie- enzymactiviteit
X: er treedt verzadiging op, de enzymactiviteit blijft hetzelfde 

Slide 18 - Slide

Optimumkromme 
temperatuur-enzymactiviteit

Slide 19 - Slide

Een enzym is een eiwit






  • Denaturatie

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Optimumkromme pH-enzymactiviteit 

Slide 22 - Slide

Activatoren en remmers
  • activator: de enzymactiviteit wordt hierdoor verhoogd.
  • remstof: de enzymactiviteit wordt hierdoor verhoogd (meestal onomkeerbaar)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Voor de teruggang van de koraalriffen worden diverse oorzaken genoemd. Door het broeikaseffect is de temperatuur van het water hoger dan de optimumtemperatuur. De verstoring van de fotosynthese zou veroorzaakt kunnen worden doordat de betrokken enzymen niet meer optimaal werken. Waardoor vermindert enzymwerking als de temperatuur hoger is dan de optimumtemperatuur?
A
omdat enzymen dan minder snel werken
B
omdat je enzymen altijd moet bewaren bij -20 graden
C
omdat er meer enzymen denatureren bij hogere temperatuur
D
omdat enzymen alleen werken bij de optimumtemperatuur

Slide 25 - Quiz

Aan de slag!
  • Lezen paragraaf 3.2 ‘Enzymen’
  • Maak opdracht 11, 15, 16, 17, 18, 21


Slide 26 - Slide

3.3 Koolstof- assimilatie

Slide 27 - Slide

Wat is een ander woord voor koolstofassimilatie?

Slide 28 - Open question

Waar of niet waar? Voor assimilatie is energie nodig
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

lesdoelen
  • Je kunt uitleggen welke kleuren licht planten gebruiken voor de fotosynthese.
  • Je kunt de fotosynthese beschrijven 
  1. Je kunt de lichtreactie van de fotosynthese beschrijven 
  2. Je kunt de donkerreactie van de fotosynthese beschrijven

  • Je kunt de chemosynthese beschrijven

Slide 30 - Slide

+
+
-->
^
Fotosynthese:
.........
........
.........
..........
........
Water
koolstof-dioxide
licht
Glucose
zuurstof

Slide 31 - Drag question

Fotosynthese

Slide 32 - Slide

Onderdelen voor fotosynthese

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Waarom is een blaadje groen?

Slide 35 - Slide

licht

Slide 36 - Slide

Fotosynthese verloopt via twee processen

Slide 37 - Slide

Lichtreactie: 

  • Lichtenergie wordt vastgelegd in energierijke stoffen (ATP en NADPH).
  • water wordt omgezet in zuurstof
  • Op membranen van thylakoïd

Donkerreactie: 

  • Uit CO2 moleculen worden glucose moleculen gebouwd.
  • Voor de donkerreactie is geen licht nodig
  • Energie die hiervoor nodig is wordt geleverd door ATP en NADPH (uit de lichtreactie)
  • In stroma van het chloroplast

Slide 38 - Slide


A
Die met het rode licht
B
Die met het gele licht
C
Die met het groene licht
D
Die met het infrarood licht

Slide 39 - Quiz

Hoe heet de vloeistof in de thylakoïden?
A
Stroma
B
Granum
C
Lumen

Slide 40 - Quiz

Aan de slag! 
  • Lees paragraaf 3.3 t/m lichtreacties 
  • Bekijk de animatie: http://www.schooltv.nl/video/de-lichtreactie-het-eerste-deel-van-de-fotosynthese/#q=Fotosynthese%20 
  • Bekijk BiNaS 69B
  • Probeer opdracht 24 te maken

Dus vooral goed voorbereiden op de les morgen! 

Slide 41 - Slide