Spelling ww H3 - pvvt (sterke werkwoorden)

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Wat weet je al?
  • Uitleg Spelling Werkwoorden H3
  • Zelf aan de slag!



Slide 2 - Slide

Voor we starten....
Noteer eerst het huiswerk in jouw Plenda.

  • Donderdag 11 november:
Spelling Werkwoorden H3: opdr. 1 t/m 4

  • Vrijdag 12 november:
Formuleren H1: opdr. 1 t/m 3

Donderdag 18 november: Toets Spelling + Formuleren H1 + 2



Slide 3 - Slide

Doelen van de les:
  • Ik weet wat sterke werkwoorden zijn.
  • Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen.

Slide 4 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Mind map

Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Maak van de zin een vraag
                 > persoonsvorm: het eerste werkwoord in de zin.
  • Zet de zin in een andere tijd 
                 > persoonsvorm: het werkwoord dat verandert.
  • Verander het getal van de zin (ev - mv) 
                > persoonsvorm: het werkwoord dat verandert

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

De jongens racen over straat.
A
de jongens
B
racen
C
over
D
straat

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ga je hier weg?
A
Wanneer
B
ga
C
je
D
weg

Slide 8 - Quiz

Vul onderstaand schema in
Ik 
Jij/je erachter
.....
voorbeelden
Jij, hij, zij, het
.....
voorbeelden
meervoud: wij, zij jullie
.....
voorbeelden

Slide 9 - Slide

Wat is een voorbeeld van een 'zwak werkwoord'?
A
liep
B
kwam
C
hoorde
D
ging

Slide 10 - Quiz

Hoe spel je de verleden tijd van zwakke werkwoorden?

Slide 11 - Open question

Wat is de juiste spelling?

Marie en Tom ... koekjes.
A
bakte
B
bakde
C
bakten
D
bakden

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Jos .... in de zakdoek
A
nieste
B
niesde
C
niesten
D
niesden

Slide 13 - Quiz

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 14 - Mind map

Spelling ww H2: Verleden tijd zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank: maak - maakte


Sterke werkwoorden veranderen wel van klank: lopen - liep

Slide 15 - Slide

Spelling ww H2: Verleden tijd zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank: maak - maakte


Sterke werkwoorden veranderen wel van klank: lopen - liep

Slide 16 - Slide

Spelling ww H2: Verleden tijd zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank: maak - maakte
  • enkelvoud: ik-vorm tt + 'de' of 'te': stuurde, fietste
  • meervoud: ik-vorm tt + 'den' of 'ten': stuurden, fietsen
Om te weten of je -te(n) of -de(n) schrijft, kijk je naar de laatste letter van het hele werkwoord min 'en' en gebruik je 't Kofschip.

Slide 17 - Slide

Spelling ww H2: Verleden tijd zwakke werkwoorden
  • Je vindt de ik-vorm door het hele werkwoord -en: fietsen - ik fiets
  • Om te weten of je -te(n) of -de(n) schrijft, gebruik je 't kofschip.

Enkelvoud (ik/jij/hij/zij/het)
ik-vorm + 'de' of 'te'
ik stuurde, jij fietste
Meervoud 
(zij/wij/jullie)
ik-vorm + 'den' of 'ten'
wij stuurden, jullie fietsten

Slide 18 - Slide

Spelling ww H3: Verleden tijd sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen wél van klank in de verleden tijd: loop - liep
  • Schrijf de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd zo kort en eenvoudig mogelijk.
  • Gebruik de verlengproef om erachter te komen op een woord op een -d of -t eindigt.  

Slide 19 - Slide

Opdracht 1
Schrijf mee in je schrift. 

Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. Alle werkwoorden zijn sterk.

Slide 20 - Slide

1. Toen ik naar school ... (gaan), ... (gieten) het de lucht uit.

Slide 21 - Open question

2. De scheidsrechter ... (blazen) op zijn fluit: hij ... (fluiten) voor een overtreding.

Slide 22 - Open question

3. Johan ... (grijpen) het touw en ... (hijsen) het zeil van zijn boot.

Slide 23 - Open question

4. We ... (klimmen) over een hek en ... (kruipen) door een rioolbuis.

Slide 24 - Open question

5. Op het water ... (zwemmen) een eend die een beetje kroos ... (eten).

Slide 25 - Open question

6. Ik ... (rijden) net het schoolplein op, toen de schoolbel ... (klinken).

Slide 26 - Open question

7. Toen Joep en Bas met elkaar ... (vechten), ... (winnen) Bas en ... (verliezen) Joep.

Slide 27 - Open question

8. Karima ... (verzinnen) een smoesje, zodat ze te laat ... (mogen) komen.

Slide 28 - Open question



Persoonsvorm         > T.T.
                                       


                                        > V.T.


Geen persoonsvorm   








1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: zo kort en eenvoudig mogelijk.

Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)


Slide 29 - Slide


Ik snap het! Ik wil graag zelf aan de slag.
Ik wil graag opdrachten samen maken.

Slide 30 - Poll

Aan de slag!
Maak Spelling ww H3: opdr. 1 t/m 4
Je mag dit samen doen, maar overleg zachtjes.

Klaar? 
Maak de extra opdracht (5) of ga lezen in je leesboek.

Slide 31 - Slide

Ik weet wat sterke werkwoorden zijn.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Ik kan de verleden tijd van sterke werkwoorden correct spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Huiswerk
Donderdag 11 november:
Spelling ww H3: opdr. 1 t/m 4

Vrijdag 12 november:
Formuleren H1: opdr. 1 t/m 3

18 nov: Toets Spelling + Formuleren H1, H2



Slide 34 - Slide