Taalvariatie: dialect, standaardtaal en tussentaal

Taalvariatie
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Taalvariatie

Slide 1 - Slide

In hoeveel landen is het Nederlands een officiële taal?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 2 - Quiz

In welke landen is het Nederlands een officiële taal?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Video

Hoe noemt men in Oost- en West-Vlaanderen een 'spin'?
A
spenne
B
pisse
C
kobbe
D
delle

Slide 5 - Quiz

Op naar het Antwerps. Hoe noemt men een spin daar?
A
achtpoot
B
webbenkop
C
kobbebeest
D
spinnenkop

Slide 6 - Quiz

Wat is géén dialectisch woord voor 'vlinder'?
A
venijnvogel
B
fladderaar
C
schoenlappertje
D
boterschijter

Slide 7 - Quiz

Standaardnederlands
= de neutrale standaardvariant van het Nederlands
  • formele, officiële en zakelijke situaties
  • door iedereen begrepen
  • zonder woorden of klanken uit een bepaalde streek
  • sociale afstand tussen sprekers groot


Slide 8 - Slide

ABN
  • Jaren 50 van de vorige eeuw: de overheid maakte een prioriteit van het 'Algemeen Beschaafd Nederlands' 
  • ABN: een accentloze standaardtaal die voor iedereen hetzelfde is, met dezelfde uitspraak en woordenschat
  • Aangeleerd op school en verspreid via de BRTN (nu VRT)
  • Het doel = iedereen moet elkaar begrijpen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Dialect
= plaatselijke, lokale vorm van het Nederlands
  • een eigen tongval (uitspraak) en een eigen woordenschat
  • in beperkte situaties gebruiken: familie, streek
  • moeilijk om een dialect dat niet het jouwe is te ontcijferen
  • steeds minder gesproken door Vlamingen in zuivere vorm

Slide 11 - Slide

Tussentaal/Verkavelingsvlaams
= mix van Standaardnederlands en dialect 
  • Verstaanbare omgangstaal
  • Meer en meer TT in het onderwijs, de politiek en de media
  • Vooral gebaseerd op Brabants-Antwerpse kenmerken
  • Typische kenmerken: 'gij' en 'ge', verbuigen van lidwoorden ('den auto') en verkleinwoorden op '-ke' ('een bloemeke')

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Welke variant spreek jij thuis?
tussentaal
dialect
standaardtaal
andere taal

Slide 14 - Poll

Welke variant spreek jij met vrienden?
tussentaal
dialect
standaardtaal
andere taal

Slide 15 - Poll

Wat spreek je op school?
tussentaal
dialect
standaardtaal

Slide 16 - Poll

Slide 17 - Video

stutje, stutte, stuute
boke
boke
stutje, stutte

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Sociolect

Slide 29 - Slide

Wat is een sociolect?

Slide 30 - Open question

Sociolect 
= taalvariant die typerend is voor bepaalde sociale groep
 

1. Groepstaal
= eigen aan bepaalde sociale groep vb. op basis van leeftijd, geslacht, ...
→ onderscheid zich vooral op vlak van woordenschat
→ vb. Jongerentaal, mannentaal, vrouwentaal, studententaal, …
2. Vaktaal
= terminologie die eigen is aan een bepaalde vak/beroep
→ vb. Geologen, taalkundigen, pedagogen, medici, advocaten, computerspecialisten
→ vaktaal met specifieke vaktermen = vakjargon

Slide 31 - Slide

Tot welk vakjargon behoort deze tekst?
“Edelachtbare, de verdachte werd gezien op de plaats delict. Bovendien heeft het onderzoek toch al genoeg belastend materiaal laten bovendrijven?"
A
Medische sector
B
Rechtbank en advocatuur
C
Informatica
D
Politiek

Slide 32 - Quiz

Tot welk vakjargon behoort deze tekst?
"“De AEX-index in Amsterdam noteerde aan het einde van de ochtend 1,1 procent lager op 444,89 punten. De MidKap verloor 1,2 procent tot 648,02 punten. De graadmeters in Londen, Parijs en Frankfurt verloren 0,4 tot 0,9 procent.”
A
Rechtbank en advocatuur
B
De beurs
C
Informatica
D
Politiek

Slide 33 - Quiz

Wat is een natiolect?

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Video

Wat is een taalregister?

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide