Stijlen en stromingen

Stijlen en stromingen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
Beeldende vormingMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 34 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Stijlen en stromingen

Slide 1 - Slide

Stijlen en stromingen
Stijl= kenmerkende manieren die door een persoon, groep, tijd of cultuur gebuikt worden. 
Omdat mensen en culturen veranderen door allerlei invloeden, kan ook een stijl veranderen.

Stromingen= stijl van een groep kunstenaars die afwijkt van de overheersende stijl in een bepaalde tijd. 

Slide 2 - Slide

Enkele voorbeelden van STIJLEN:

Kenmerkende manieren die door een persoon, groep, tijd of cultuur gebuikt worden.

Slide 3 - Slide

Klassieke oudheid : 
Grieken en Romeinen 
ca. 1000 v.C. - 500 n.C.
Duidelijke ideeën over schoonheid. Schoonheid is iets universeels en goddelijks. Schoonheid van het menselijk lichaam. Ideale verhoudingen. 

Grieken: tempels (zuilen, kapitelen, timpaan), aardewerk, mozaieken, beelden.


Romeinen: bouwkunst, portretkunst, triomfbogen, beelden.

Slide 4 - Slide

Middeleeuwen
ca. 500-1500
Menselijke schoonheid doet er niet meer zo toe. Leven na de dood is belangrijker dan het leven hier op aarde. Aardse schoonheid is vergankelijk dus daar kun je je beter niet op richten. Na de dood moet je je verantwoorden aan God, alleen daar leef je voor. De kerk bepaalde alles. Kerkgebouwen waren sober.

Slide 5 - Slide

Renaissance en Barok
ca. 1500-1700
Hergeboorte van de klassieke schoonheidsidealen. Schoonheid en ideale verhoudingen werden weer belangrijk voor schilders, beeldhouwers en architecten.
Dit kwam o.a. door de intrede van de ontdekkingsreizen.

Kerk verloor haar monopolie, de mensen gingen meer zelf nadenken. De mens kwam meer centraal te staan (wedergeboorte). Geloof was nog wel heel belangrijk maar ook de verhalen uit de mythologie kwamen weer naar boven. 

Slide 6 - Slide

Renaissance en Barok
Renaissance: symmetrie, grote paleizen, koepels. Harmonie in vorm, kleur en compositie. Perfectie van het menselijk lichaam. Architecten zagen zich meer als geleerden dan als bouwmeesters. Kerken waren gebouwd volgens strakke harmonische schema's.


Barok: nog een schepje er boven op maar dan protseriger, asymmetrisch, veel overdadige versiering. Kerken werden nog op dezelfde principes gebouwd maar versiert met gebogen vormen, overdaad aan versiering. Alles om indruk te maken.

Slide 7 - Slide

(Neo)classicisme
vanaf ca. 1770
Alle klassieke bouwelementen werden weer toegepast. Bijna kopieën van die in de oudheid. Overzichtelijk, rationeel, zonder veel opsmuk. Belangstelling ontstond door opgravingen in Griekenland en Italië en door landveroveringen door Napoleon in Italië. 

Symmetrie, strakke vormen en lijnen. Versieringen met Romeinse en Egyptische motieven. 

Slide 8 - Slide

Enkele voorbeelden van STROMINGEN:

Stijl van een groep kunstenaars die afwijkt van de overheersende stijl in een bepaalde tijd. 

Slide 9 - Slide

Romantiek
eind 18 eeuw
Reactie op het rationalisme. Behoefte aan onderwerpen uit de nationale geschiedenis het laten zien van de grootsheid van de natuur. Ook exotische figuren, sprookjes, dromen en onbereikbare idealen. Verbondenheid tussen natuur, mens en het goddelijke.

Slide 10 - Slide

Realisme
halverwege 19e eeuw
Landschappen en het dagelijkse harde bestaan van gewone mensen. Nog geen sprake van sociale betrokkenheid hierin maar pure weergave.
Uitvinding van de tube verf waardoor schilders in de vrije natuur konden gaan schilderen.

Slide 11 - Slide

Impressionisme
eind 19e eeuw
Snelle schetsmatige schildertechniek. Vangen van het moment in licht en kleur. Buiten schilderen.

Slide 12 - Slide

Pointillisme
eind 19e eeuw
Schilderen met ongemengde kleuren. Naast elkaar in stippen gezet, het oog mengt het tot kleurvlakken.

Slide 13 - Slide

Jugendstil, Art Nouveau
eind 19e - begin 20e eeuw
Vooral een decoratieve stijl. Dunne vloeiende lijnen, geïnspireerd op planten en bloemen.
Architectuur, meubels, interieur, sieraden en grafiek.

Slide 14 - Slide

Expressionisme
begin 20e eeuw
Geen natuurgetrouwe weergave, maar een vereenvoudigde of gedeformeerde werkelijkheid. Sprekende en felle kleuren. Experimenteren met beelden en materialen. Laten zien wat je voelt ipv wat je ziet.

Slide 15 - Slide

Kubisme
begin 20e eeuw
Voorstelling vereenvoudigd tot geometrische en hoekige vormen. Meerdere aanzichten in één beeld. 

Slide 16 - Slide

Futurisme
begin 20e eeuw
Verbeelden van de snelheid en dynamiek van de moderne tijd (industriële revolutie). Vastleggen van allerlei bewegingsmomenten tegelijk.

Slide 17 - Slide

De Stijl
begin 20e eeuw Nederland
De Stijlgroep streefde naar nieuwe universele vormgeving in architectuur, toegepaste vormgeving en beeldende kunst. Geen emotie, geen decoratie, geen expressiviteit maar puur vorm. 

Slide 18 - Slide

Surrealisme
vanaf 1924
Fantasie, onbewust, ongeremd, dromen, drugs, toeval, associaties. Spontaan en zonder controle door het verstand.

Slide 19 - Slide

Action Painting
vanaf 1945
Gaat puur om de actie van het schilderen. 

Slide 20 - Slide

Colourfield Painting
vanaf 1947
Grote vlakken van egale kleuren.

Slide 21 - Slide

Pop-art
1955-1970
Onderwerpen van de consumptiemaatschappij, de wereld van reclame en massamedia. Inhoud is niet belangrijk.

Slide 22 - Slide

Environment
vanaf 1960
Kunstwerk waarin de toeschouwer kan rondlopen. Het gaat om de directe ervaring en beleving van het kunstwerk in afmeting, geuren, kleuren, geluid. Toeschouwer wordt onderdeel van het kunstwerk. Vaak is het tijdelijk.






Edward Kienholz                                        Liu Bolin

Slide 23 - Slide

Installatie
vanaf 1970
Ruimtelijk kunstwerk dat ontworpen is voor een speciale lokatie. Gaat om de ervaring van de toeschouwer. Wat roept het bij je op? 







Chrystal Wagner                                                   TeamLab London

Slide 24 - Slide

Op art
1955-1970
Optical art: het gaat om de optische (=kijk-) ervaring.

Slide 25 - Slide

Kinetische kunst
vanaf 1955
Kunst die werkelijk beweegt. De beweging staat centraal.








Theo Jansen                                               Jean Tinguely

Slide 26 - Slide

Conceptuele kunst
vanaf 1960
Alles draait om het idee achter het kunstwerk, niet om het kunstwerk zelf. Het gaat er niet om wat en hoe en door wie het gemaakt is, het gaat puur om het idee. 

Slide 27 - Slide

Performance
vanaf 1960
Het begrip performance wordt in het theater en de beeldende kunst gebruikt als verzamelnaam voor muzikale, beeldende of fysieke optredens, waarbij taal een ondergeschikte rol speelt en die vaak kort van duur zijn.

Ook buiten het theater kan het woord performance gebruikt worden als naam voor optredens met een theatraal karakter, uitgevoerd door één of meerdere samenwerkende kunstenaars.



Ulay & Abramovic                                                    

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Happening
vanaf 1960
Een happening is een spectaculaire openbare, spontaan lijkende maar vooraf bedachte, gebeurtenis, bedoeld om de openbare orde op een ludieke manier te verstoren, zodoende te choqueren, en daarmee als star en ouderwets ervaren denkbeelden belachelijk te maken.

Moderne versie van de happening is een flashmob, een (grote) groep mensen die plotseling op een openbare plek samenkomt, iets ongebruikelijks doet en daarna weer snel uiteenvalt.

Flashmobs worden veelal georganiseerd via moderne communicatiemiddelen zoals het internet.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Landart
vanaf 1968
Tijdelijke kunstwerken in de natuur die uiteindelijk ook weer door de natuur opgenomen kunnen worden. Vaak dus van tijdelijke aard. Het is in de natuur, doet iets met de natuur en vaak van natuurlijke materialen maar dit hoeft niet


 



Tom Claassen                                      Antony Gormley

Slide 32 - Slide

Hyperrealisme
vanaf 1970
Ook wel genoemd fotorealisme. Vaak op groot formaat en daardoor een vervreemdend effect. Ook in ruimtelijke beelden. 







Tjalff Sparnaay                                              Ron Mueck

Slide 33 - Slide

En..........natuurlijk is er nog veel meer! 

Slide 34 - Slide