4.7 grammatica

4.7 Grammatica - GT
-werkwoordelijk gezegde
-naamwoordelijk gezegde
-zelfstandig werkwoord
-koppelwerkwoord
-hulpwerkwoord
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4.7 Grammatica - GT
-werkwoordelijk gezegde
-naamwoordelijk gezegde
-zelfstandig werkwoord
-koppelwerkwoord
-hulpwerkwoord

Slide 1 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 2 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Jasper moest eerst nog de vaatwasser uitruimen.'

Slide 4 - Open question

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 5 - Slide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken,voorkomen


Slide 6 - Slide

Voorbeeld
1. Zij is voorzitter.

Zij = onderwerp
Is = koppelwerkwoord 

Want het koppelt voorzitter aan zij.
Is, is een vorm van koppelwerkwoord zijn.

Slide 7 - Slide

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Is het een naamwoordelijke gezegde?
Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?



Alle drie de vragen met 'ja' beantwoord? Naamwoordelijk gezegde.
Een vraag met 'nee' beantwoord? Geen naamwoordelijk gezegde.

Slide 9 - Slide

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Hulpwerkwoord (hww)

Bijvoorbeeld:
De kastanjeboom is omgewaaid.

wwg = is omgewaaid
omgewaaid = zww (want geeft betekenis)
is = hulpwerkwoord

Slide 11 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)

voorbeeld

1. Mijn vader heeft het hek geschilderd.


Slide 12 - Slide

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 13 - Quiz

Hij fietst naar school.
fietst=
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 14 - Quiz

Ze BLIJFT een apart geval.
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord

Slide 15 - Quiz