Passé composé met avoir of être

1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

passé composé met être of avoir?



In principe komt het overeen met het Nederlands , maar er zijn natuurlijk uitzonderingen:

Met avoir gaan : être/ réussir/ changer/ commencer


en alle wederkerende werkwoorden ( se laver , s'habiller, s'entendre bien ou mal avec  , etc) gaan met être 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide


Op de volgende slide vind je een plaatje van een huis. Misschien is het voor jou makkelijker om op deze manier te onthouden welke werkwoorden met être worden vervoegd

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

werkwoorden die in het Frans met être worden vervoegd zijn:

- alle wederkerende werkwoorden ( se ....)

- aller - arriver - entrer - monter - retourner

- tomber - naître -venir - partir   -sortir - descendre

- rentrer - rester  -mourir


dus in principe hetzelfde als in het Nederlands!

Slide 6 - Slide

Op de volgende slide vertelt de mijnheer over zijn vakantie.

Je kunt het verhaal daarna ook lezen ( om de vragen te kunnen beantwoorden, maar je mag het ook doen door alleen te luisteren naar het eerste deel).

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Waar is de verteller op vakantie geweest?
A
Naar Costa Rica
B
naar Dubai
C
naar Kreta
D
Naar Ghana

Slide 9 - Quiz

Hoe zegt hij: ik heb veel locale specialiteiten geproeft?
A
J'ai mangé beaucoup de spécialités locales
B
J'ai goûté beaucoup de spécialités regionaux
C
J'ai essayé beaucoup de spécialités locales
D
J'ai goûté beaucoup des spécialités regionales

Slide 10 - Quiz

Wat deed de mijnheer de laatste avond?
A
lekker eten
B
teveel wijn drinken
C
naar de disco
D
de zonsondergang bewonderen

Slide 11 - Quiz

Hoelang verbleef de verteller op zijn vakantiebestemming?
A
een week
B
5 dagen
C
15 dagen
D
3 dagen

Slide 12 - Quiz

Op de volgende slide vind je een oefening.

Klik op "play game" en vul de juiste vormen van de passé composé in.

Controleer daarna je antwoorden door op "check answers 'te klikken.

Let op , nadat je de opdracht gemaakt hebt komen nog een paar vragen over deze opdracht.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Qui a frappé à la porte?
A
Lise
B
Christophe
C
Danielle
D
personne

Slide 15 - Quiz

Welke passé composé is correct?
A
Elle est sorti
B
Elle a sorti
C
Elle est sortie
D
Elle a sortie

Slide 16 - Quiz

Waarom heeft Christophe vanmiddag zijn huiswerk al gedaan?
A
zodat hij vanavond kan gaan vissen
B
zodat hij 's avonds kan uitgaan
C
zodat hij morgen kan voetballen

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Tu as compris?

Slide 20 - Slide