Oefentoetsje 9.1 t/m 9.3

Uit de resultaten van één bepaalde
kruising is met zekerheid af te leiden,
dat het gen voor korte haren
dominant is. Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Uit de resultaten van één bepaalde
kruising is met zekerheid af te leiden,
dat het gen voor korte haren
dominant is. Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op. De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).
Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.
Hoe groot is de kans dat bij het kind het haar naar links groeit?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Noteer de genotypen van: 
Sandra, Hans, Karin en Stefan. Gebruik A en a.
I

II

III

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Sandra, Hans
Karin en Stefan

Slide 4 - Open question

Sandra: Aa
Hans: Aa
Karin: Aa
Stefan: aa
Welke genotypen en fenotypen kan je hebben als je ouders IAIA en IBi hebben?
IAIA en IBi
A
IAIAmetbloedgroepA
B
IAIBmetbloedgroepAB
C
IAiofIAIBmetbloedgroepAofAB
D
IBimetbloedgroepB

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hier is sprake van co-dominante allelen Kz (zwart) en Kw (wit)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is het genotype van man 7? (generatie II)
A
Kzz
B
KzKz
C
KwKz
D
Kz

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Generatie II, vrouw 3 en man 4 krijgen nog een kind. Wat is de kans op wit?
A
0%
B
50%
C
100%
D
25%

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Leeuwenbekjes hebben witte, roze of rode bloemen.
Uit welke kruising kun je concluderen dat de bloemkleur bij deze planten een intermediair fenotype is?
A
roze bloemen x roze bloemen → rode bloemen
B
roze bloemen x witte bloemen → witte bloemen
C
witte bloemen x rode bloemen → roze bloemen
D
witte bloemen x witte bloemen → witte bloemen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Twee witte Leghorns worden met elkaar gekruist.
De stamboom geeft de resultaten van deze kruising weer.
Wat is het genotype van de ouders?
A
Beide hebben genotype AA
B
Beide hebben genotype aa
C
Beide hebben genotype Aa
D
Eén van beide heeft genotype AA, de ander Aa.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

In een kooi zitten 6 zwarte muizen. Na een poosje zijn er 60 muisjes geboren. 17 met een bruine vacht, 43 met een zwarte vacht. Als ik de bruine nakomelingen met elkaar kruis, hoeveel van de jongen die uit deze kruising komen, zullen naar verwachting zwart zijn?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Bij het kippenras Andalusiërs zijn er drie verschillende fenotypen voor de verenkleur: zwart, wit en blauw. De blauwe kleur is een intermediair fenotype.
Een blauwe kip wordt gekruist met een blauwe haan.
Hoe groot is de kans dat een nakomeling uit deze kruising blauwe veren heeft?
A
25%
B
50%
C
27%
D
100%

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Zoek uit:
Kan deze eigenschap autosomaal overerven?
Kan deze eigenschap X-chromosomaal overerven?

A
wel autosomaal wel X- Chromosomaal
B
wel autosomaal niet X- chromosomaal
C
niet autosomaal wel X - chromosomaal
D
niet autosomaal niet autosomaal

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is de overerving, die je bestudeert aan de hand van een stamboom, niet X-chromosomaal ?
A
Als een vader met dominant fenotype dochters krijgt met het recessieve fenotype.
B
Als moeder met recessief fenotype alleen dochters krijgt met het recessieve fenotype.
C
Als een vader met dominant fenotype alleen zoons krijgt met recessief fenotype.
D
Als een moeder met recessief fenotype een zoon krijgt met dominant fenotype.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Mijn cavia heeft het genotype: AaCc. De genen zijn gekoppeld. Welke genotypes kunnen haar eicellen hebben?
A
AC, Ac, aC en ac
B
AC en ac
C
Ac en aC
D
Dat kun je met deze info niet bepalen.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions


Gekoppelde genen 
 




A
0
B
1/8
C
1/4
D
1/2

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Mijn cavia heeft het genotype: AaCc. De genen zijn gekoppeld. Welke genotypes kunnen haar eicellen hebben?
A
AC, Ac, aC en ac
B
AC en ac
C
Ac en aC
D
Dat kun je met deze info niet bepalen.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Welke uitspraak over genexpressie is NIET waar?
A
Iedere celkern van je lichaam bevat precies dezelfde genen
B
Het tot uiting komen van een gen wordt genexpressie genoemd
C
Genen kunnen niet alleen 'aan' of 'uit' staan, maar ook 'harder' of 'zachter'
D
Welke genen 'aan' of 'uit' staan in een bepaald celtype is een willekeurig (=random) proces

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een ééneiige tweeling groeit gescheiden van elkaar op. Wat zou je goed kunnen onderzoeken met behulp van deze tweeling?
A
De invloed van genen op het fenotype
B
De invloed van omgevingsfactoren op het fenotype
C
De invloed van omgevingsfactoren op het genotype
D
De invloed van het fenotype op de genen.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Toch een vraag uit 9.4: Twee heterozygote muizen voor een eigenschap krijgen nageslacht.
Het recessieve allel is lethaal. Wat zijn de genotype verhoudingen in de nakomelingen?
A
AA(25%), Aa(50%), aa (25%)
B
AA(50%), Aa(50%)
C
AA(50%), Aa(25%), aa(25%)
D
AA(33%), Aa(67%)

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions