This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
pv =
wg =
ow =
Welke zinsdeel is er over?
pv = heeft
wg = heeft gebakken
ow ( wie/wat + pv/wg?) = mijn moeder
over = een taart,
Je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag
"wie/wat + pv + ow" stelt.
Degene/het voorwerp waar iets mee wordt gedaan. Hij "lijdt" eronder dat het onderwerp het/hem/haar gebruikt.
Wie/wat + gezegde + onderwerp?Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.