GJ 2 Unidad 4: Otros tiempos

U4 Otros tiempos

Pak je chromebook alvast op tafel, 
maar laat hem nog even dicht.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

U4 Otros tiempos

Pak je chromebook alvast op tafel, 
maar laat hem nog even dicht.

Slide 1 - Slide

Wat komt er dit hoofdstuk aan bod?
  • werkwoorden imperfecto (verleden tijd)
  • vergelijking vroeger en nu
  • signaalwoorden 
  • herhaling werkwoorden tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Wat komt er meteen in jou op als je denkt aan je kindertijd? 
timer
1:00
Cuando era niño/a

Slide 3 - Mind map

¿Qué te gustaba más cuando era niño/a?

Slide 4 - Poll

Slide 5 - Video

0

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

signaalwoorden imperfecto
Voorbeelden van signaalwoorden imperfecto:
  • antes = vroeger
  • cada día/semana/mes/año = elke dag/week/maand/jaar
  • todos los días = elke dag
  • siempre = altijd
  • normalmente = normaal gesproken
  • en los años '80 = in de jaren '80
  • cuando tenía... años = toen ik ... jaar oud was
  • cuando era pequeño/a = toen ik klein was

Slide 10 - Slide

Welk ww is NIET in de imperfecto vervoegd?
timer
0:20
A
trabajé
B
hacía
C
hablaba
D
comías

Slide 11 - Quiz

Welk ww is NIET in de imperfecto vervoegd?
timer
0:20
A
pensaban
B
bebías
C
comieron
D
vivíamos

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van imperfecto in: Antes mi padre (llevar) gafas.
timer
0:20
A
llevabas
B
llevía
C
llevaba
D
lleva

Slide 13 - Quiz

Welke 3 Spaanse werkwoorden zijn onregelmatig in de imperfecto?
timer
0:30

Slide 14 - Open question

Tegenwoordige tijd:
tener - yo
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tenía

Slide 15 - Quiz

Wat is de imperfecto van 'hay'?
timer
0:20

Slide 16 - Open question

Tegenwoordige tijd:
ser - yo
A
era
B
soy
C
es
D
eras

Slide 17 - Quiz

Vertaal in het Spaans:
er is / er zijn
A
hay
B
había

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vorm van de imperfecto in: Cuando era joven, (ver, yo) la tele cada día.
timer
0:20
A
vía
B
veía
C
veías
D

Slide 19 - Quiz

Welk woord in de zin is fout geschreven:
Antes tenía los ojos azul.
A
tenía
B
los
C
ojos
D
azul

Slide 20 - Quiz

Vertaal:
blond haar
A
el pelo rubia
B
el rubio pelo
C
el pelo rubio
D
el pelo rubios

Slide 21 - Quiz

¿Cómo has cambiado?
Geef een vergelijking vroeger en nu over jezelf.
Denk eraan dat je bij vroeger imperfecto en bij nu tegenw tijd gebrukt.

Slide 22 - Mind map

DEBERES 
* VOORKANT WOORDENLIJST INVULLEN (t/m el vestido)
* TEKSTBOEK BLZ. 48 OEF 1AB (Antes = vroeger / Ahora = nu)
A = Kijk naar de afbeeldingen en lees de zinnen die eronder staan. 
1 = Noteer de vertaling van de zinnen in je schrift.
2 = Vergelijk het leven van de oma met jouw leven NU. Bedenk korte, Spaanse zinnen over het leven NU. VB = Ahora los niños juegan vídeojuegos. / Ahora los niños tienen Playstation.
B = in de zinnen bij de plaatjes staat een nieuwe werkwoordtijd (imperfecto). Zoek deze nieuwe tijd en vul de tabel in.


Slide 23 - Slide