Verbes faire, aller

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

• Voca

Dans ce cours...

• Verbe faire
• Verbe aller
• Vocabulaire

La roue

Vervoeg het werkwoord faire of aller.

Faire = maken/doen

je fais = ik maak/doe

tu fais = jij maakt/doet

il/elle/on fait = hij/zij/men maakt/doet

nous faisons = wij maken/doen

vous faites = jullie maken/doen, 

u maakt/doet

ils/elles font = zij maken/doen

Nous ... du sport.

1. faites
2. faisons
3. font
4. fait

L'élève ... ses devoirs.

1. font
2. faisons
3. fais
4. fait

Tu ... du tennis?

1. fais
2. fait
3. faisons
4. faites

Ils ... la cuisine.

1. fais
2. faisons
3. faites
4. font

Vous ... du hockey?

Je ... l'exercice.

Mes amis ... du foot.

Elle ... de la danse.

Vertaal: Jullie maken het huiswerk.

Vertaal: Zij doen wiskunde.

Vertaal: De leerling maakt de toets.

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord faire.

Aller = gaan

je vais = ik ga

tu vas = jij gaat

il/elle/on va = hij/zij/men gaat

nous allons = wij gaan

vous allez = jullie gaan, u gaat

ils/elles vont = zij gaan

Il ... au collège.

1. vais
2. vas
3. va
4. vont

Vous ... au cinéma.

1. va
2. vont
3. allons
4. allez

Mes frères ... faire du foot.

1. vont
2. vais
3. va
4. allons

Je ... chez mes grands-parents.

1. va
2. vas
3. vont
4. vais

Nous ... en vacances.

Camille ... à vélo.

Tu ... à quelle heure?

Elles ... faire du shopping.

Vertaal: Jij gaat naar school.

Vertaal: Wij gaan naar de kantine.

Vertaal: De docent gaat beginnen.

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord aller.

Wordwall

Op de volgende dia staat een link naar een spelletje op Wordwall. Doe het spelletje een keer!

• Whack-a-mole: Verbes faire, aller

wordwall.net