This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling
H4 Aan het werk!
H5 Kan de overheid dat regelen
Slide 1 - Slide
Welke begrippen van hoofdstuk 4 ken je nog?
Slide 2 - Mind map
Wie zijn de eigenaren van een BV en NV?
A
Eigenaren
B
Oprichters
C
Aandeelhouders
D
De baas
Slide 3 - Quiz
Talens is docent economie. Hij laat zijn leerlingen elk lesuur 9minuten eerder weggaan. Talens geeft 20 lesuren in de week, en werkt 40 weken per jaar. Hij verdient 2500,- bruto per maand. Hij krijgt 8% vakantietoeslag over zijn jaarinkomen. De werkgeverslasten zijn 28,5% Wat kost dat zijn werkgever eigenlijk dat hij zijn leerlingen elke keer eerder laat gaan?
Slide 4 - Open question
Een werkgever kan bij een sollicitatie verschillende redenen hebben om iemand niet aan te nemen.
Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
A
De sollicitant vraagt een te hoog salaris.
B
De sollicitant is te oud.
C
De sollicitant heeft de verkeerde opleiding.
D
De sollicitant heeft te weinig ervaring.
Slide 5 - Quiz
Wat is een arbeidsmarkt?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken
Slide 6 - Quiz
Het begrip arbeidsparticipatie betekent:
A
Welk deel van de bevolking werkloos is
B
Welk deel van de bevolking bij de werkgelegenheid hoort
C
Welk deel van de bevolking bij de werkende beroepsbevolking hoort
D
Welk deel van de bevolking een parttime baan heeft
Slide 7 - Quiz
Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers
Slide 8 - Quiz
concurrentiepositie wordt NIET bepaald door...
A
loonkosten
B
kwaliteit van productie
C
scholing van werknemers
D
Hoeveelheid van productie
Slide 9 - Quiz
In 2019 gingen 2.450.000 mensen met de fiets naar hun werk. In 2020 gaan 2.700.000 mensen met de fiets. Wat is de procentuele stijging?
Slide 10 - Open question
Welke soorten werkeloosheid ken je?
Slide 11 - Mind map
Export zorgt voor werkgelegenheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quiz
Wat is een planeconomie?
A
De overheid bepaalt wat bedrijven produceren
B
Bedrijven bepalen zelf wat er geproduceerd wordt
C
Hulpmiddelen die je nodig hebt om te produceren
D
Een planeconomie heeft nooit bestaan
Slide 13 - Quiz
Welke lagen van de overheid ken je?
Slide 14 - Mind map
Collectieve goederen zijn:
A
Voorzieningen de iedereen kan kopen in de winkel
B
Voorzieningen die de overheid geheel of gedeeltelijk heeft betaalt.
C
Voorzieningen die mensen maken voor elkaar
D
Voorzieningen waar iedereen voor een klein eigenaar van is
Slide 15 - Quiz
Wanneer de overheid wil weten hoe de jeugdwerkloosheid zich heeft ontwikkeld in de jaren '90, dan vragen zij advies of informatie aan...
A
het CBS.
B
het CPB.
C
de SER.
Slide 16 - Quiz
Wat kan de overheid doen aan een begrotingstekort?
Slide 17 - Open question
In de afbeelding wordt de gemiddelde prijsopbouw van een glas bier weergegeven.
Bereken hoeveel procent van de consumentenprijs van een glas bier naar de overheid gaat. Schrijf je berekening op.
Slide 18 - Open question
De uitkering aan 67-plussers valt onder de ...(1). De uitkering aan arbeidsongeschikten valt onder de ...(2)
A
1 volksverzekeringen
2 volksverzekeringen
B
1 volksverzekeringen
2 werknemersverz.
C
1 werknemersverz
2 volksverzekeringen
D
1 werknemersverz
2 werknemersverz
Slide 19 - Quiz
Wat is het sociaal minimum
A
Hoeveel mensen er leven van een bijstandsuitkering
B
Een minimumbedrag wat je nodig hebt om van te kunnen leven
C
De minimale leeftijd om een uitkering te kunnen ontvangen
D
Een toeslag die je van de overheid krijgt als je een laag inkomen hebt
Slide 20 - Quiz
Wat zijn inactieven
A
Mensen tegen BTW verhoging
B
Mensen die niet actief naar werk zoeken
C
Mensen zonder betaald werk
D
Mensen die zwart geld krijgen
Slide 21 - Quiz
Leidt vergrijzing tot een daling of een stijging van het aantal inactieven?