project

Project leerjaar 3
'Maak een toets over P4-Kerntaak2.'
1 / 40
next
Slide 1: Slide
Lichamelijke opvoedingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Project leerjaar 3
'Maak een toets over P4-Kerntaak2.'

Slide 1 - Slide

1. Wat is kerntaak 2?

Slide 2 - Open question

Kerntaak 2 is het organiseren van een project dat meestal organiseert op je stageplek. Kijk hierbij naar de visie en vernieuwing van je stageplek.

Slide 3 - Slide

2. Wat zijn de kenmerken van een project?
A
Een project heeft een beginpunt of startpunt.
B
Een project zonder budget
C
Een project niet een specifiek projectdoel
D
Een project heeft een budget.

Slide 4 - Quiz

Kenmerken
- Een project heeft een duidelijk beginpunt of startpunt.

- Een project heeft een doel
- Een project heeft een opdrachtgever.
- Een project heeft een budget.
- In een project werken mensen uit verschillende vakgebieden       samen. 



Slide 5 - Slide

3. Wat moet je laten zien dat je kan bij kerntaak 2?
A
SB-project opstellen, voorbereiden, uitvoeren en verantwoorden
B
voorbereiden, uitvoeren verantwoorden
C
SB- project voorbereiden en uitvoeren
D
SB-project opstellen, voorbereiden, uitvoeren

Slide 6 - Quiz

4. Wat moet je nog meer laten zien?
A
Dat je coördinerende- en boekhoudende taken kunt uitvoeren
B
Je hoeft niet nog meer taken uit te voeren
C
Dat je coördinerende- en beleidsondersteunende taken kunt uitvoeren
D
Je laat zien dat je bij het SB-project kan coachen en begeleiden van de deelnemers.

Slide 7 - Quiz

5. Welke kernmerken heb je bij een project?

Slide 8 - Open question

Welke kernmerken heb je bij een project?
- Een project heeft een duidelijk beginpunt of startpunt.
- Een project heeft een doel.
- Een project heeft een opdrachtgever.
- Een project heeft een budget.
- In een project werken mensen uit verschillende vakgebieden samen.
- Een project heeft een eigen projectorganisatie.
- Een project moet georganiseerd worden.
- Een project heeft een plan van aanpak






Slide 9 - Slide

6. Welke fases zijn er binnen deze opdracht? het zijn er 6, probeer er zoveel mogelijk te noemen! (denk bijvoorbeeld aan een ontwerpfase)

Slide 10 - Open question

Welke fases zijn er binnen deze opdracht?
1. Initiatieffase
2. Definitiefase
3. Ontwerpfase.
4. Voorbereidende fase
5. Realisatiefase/Uitvoeringsfase
6. Nazorgfase  

Slide 11 - Slide

7. Waar kijk je naar in de initiatiefase?
A
Wat idee van het project is
B
Wat de uitdaging van het project is
C
Wat het probleem van het project is
D
Wat is het idee of probleem/ uitdaging van dit project

Slide 12 - Quiz

8. Wat moet er in de initiatiefase zitten?

Slide 13 - Open question

Wat moet er in de initiatiefase zitten? 
- Beschrijving van het idee/gedachte/probleem
- Onderzoek naar wat er in het verleden is gebeurd/gedaan.
- Vooronderzoek of een haalbaarheidsonderzoek.
- Haalbaarheid van het project.
   Dit doe je door een uitgebreide SWOT-analyse te maken. 


Slide 14 - Slide


9. Waar kijk je naar in definitiefase?
A
Wat het doel van het project is
B
Wat is het doel van het project en wat moet er gerealiseerd zijn?
C
-
D
Wat er gerealiseerd moet worden

Slide 15 - Quiz


10. Wat moet er in de definitiefase zitten?
A
projectdoel of het projectresultaat, er worden eisen beschreven,
B
Alleen de projectresultaten
C
inventarisering van de werkzaamheden, planning en de randvoorwaarden
D
Het voorbereidend en dag draaiboek van het project

Slide 16 - Quiz


11. Waar kijk je naar in de ontwerpfase?
A
Welke activiteiten er zijn ontworpen voor het project
B
Het ontwerp van de plattegrond van de locatie waar het project gegeven word
C
Welke vrijwilligers er allemaal mee helpen
D
Hoe moet het project eruit komt te zien

Slide 17 - Quiz

12. Wat moet er in de ontwerpfase staan?

Slide 18 - Open question

Wat moet er in de ontwerpfase staan?
- Een brainstormfase is geweest waarbij je creatief nadenkt over mogelijkheden/oplossingen.
- Kwaliteit of haalbaarheid van het product halen
- Grote hoeveelheid ideeën weergeeft (denk Out of the box).
- Aan het eind van deze fase heb je een plan dat aan de opdrachtgever(s) duidelijk maakt wat de bedoeling is. 

Slide 19 - Slide

13. Waar kijk je naar in de voorbereidingsfase?
A
Hoe gaan we het project haalbaar/ uitvoerbaar maken?
B
Hoe gaan we het project alleen gaan uitvoeren
C
Hoe het project eruit gaat zien
D
De evaluatie van het project

Slide 20 - Quiz

14. Wat moet er (minimaal) in de voorbereidingsfase zitten?

Slide 21 - Open question

Wat moet er minimaal in de voorbereidingsfase zitten? 
- Een compleet voorbereidend draaiboek en een compleet dag draaiboek.

- Voorbereidingen die nodig zijn om het project vlekkeloos te laten verlopen.
- Alle randvoorwaarden moeten op orde zijn. Denk aan materialen, vergunningen, contracten en voorschriften.
- Vangnet zijn wanneer het project niet door kan gaan (bijvoorbeeld een slecht weer oplossing). 


Slide 22 - Slide

15. Waar kijk je naar in de realisatiefase/uitvoerfase?
A
Hoe gaan we het project haalbaar/ uitvoerbaar maken?
B
Wat is het doel van het project en wat moet er gerealiseerd zijn?
C
Hoe we het project in z'n werk gaat
D
Hoe voer je het project uit?

Slide 23 - Quiz


16. Wat moet er minimaal in de realisatiefase zitten? Beschrijft hoe je tijdens de uitvoering gaat...
A
Coördineren en stimuleren
B
Uitvoeren
C
Coördineren , stimuleren , motiveren, controleren en moet uitvoeren
D
Het uitvoeren waarin je beschrijft hoe de vrijwilligers te werk gaan

Slide 24 - Quiz


17. Waar kijk je naar in de nazorgfase?
A
Hoe zorgen we ervoor dat het project in stand blijft en hoe ronden we alles af?
B
Hoe evalueren we alle fasen van het project en hoe ziet de eindrapportage eruit?
C
Hoe zorgen we ervoor dat we niks vergeten te overleggen?
D
Hoe zorgen we ervoor dat de zorg van de deelnemers goed geregeld word?

Slide 25 - Quiz


18. Wat moet er in de nazorgfase zitten? Welk antwoord is FOUT?
A
Tevredenheidsonderzoek
B
Evaluatie of het doel is behaald
C
Projectverslag en/of een presentatie met tops en tips
D
Idee van het project weergeven

Slide 26 - Quiz


19. Je maakt altijd drie evaluaties in de nazorgfase, welke drie zijn er?
A
Product evaluatie van de uitvoering, over de EHBSO die dag en het tevredenheidsonderzoek
B
Procesevaluatie van het hele project, van de uitvoering/dag zelf en een zelfevaluatie
C
Procesevaluatie van het hele project, van de presentatie met tops en tips en een zelfevaluatie
D
Product evaluatie van de uitvoering, van de vrijwilligers en evaluatie over het materiaalgebruik

Slide 27 - Quiz

20. Waar of niet waar:

'Een verantwoording kan in vorm van een gesprek of presentatie gegeven worden'.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz


21. Welk werkproces voer je niet uit bij kerntaak 2?
A
P4-K2-W?: Stelt een projectplan op voor een SB-project
B
P4-K2-W?: Bereidt het SB-project voor
C
P4-K2-W?: Stelt een verlag op voor een SB-project op school
D
P4-K2-W?: Voert het SB-project uit

Slide 29 - Quiz


22. Hoelang voer je minimaal de coördinerende rol uit?
A
1 week
B
2 weken
C
3 weken
D
4 weken

Slide 30 - Quiz

23. Waar moet het Sb - project aan voldoen? (Het zijn er 6, noem er minstens 3)

Slide 31 - Open question

Waar moet het Sb - project aan voldoen? (Het zijn er 6, noem er minstens 3)  
- Zelfstandigheid
- De aard van het project
- De fasen van het project
- De complexiteit van het project
- Beoordeelbaarheid
- De periode waarover het project loopt 




Slide 32 - Slide


24. Binnen hoeveel dagen beoordeeld de beoordelaar je portfolio/verlag?
A
7 dagen
B
5 dagen
C
14 dagen
D
10 dagen

Slide 33 - Quiz


25. Als je resultaat onvoldoende is, kan je dan nog examen doen?
A
Nee je kan niet meer het examen doen en hem ook niet meer herkansen.
B
Nee je kan niet meer het examen doen maar je kunt hem wel herkansen
C
Ja je kunt nog wel examen doen

Slide 34 - Quiz


26. Behaal je met dit examen een score of een cijfer?
A
Je krijgt een score
B
Je krijgt een cijfer
C
Je krijgt een scoren om je cijfer te berekenen
D
Je krijgt een onvoldoende, voldoende of goed

Slide 35 - Quiz


27. Bij hoeveel onvoldoende gescoorde werkprocessen krijg je als cijfer een 2?
A
Bij 4 werkprocessen
B
Bij 5 werkprocessen
C
Bij 2 werkprocessen
D
Bij 3 werkprocessen

Slide 36 - Quiz

28. - score onvoldoende: wanneer één of meer werkprocessen onvoldoende
zijn beoordeeld.
- score voldoende: voor een totaalscore van 68 tot en met 94 punten
- score goed: voor een totaalscore van 95 tot en met 115 punten
- score uitmuntend: voor een totaalscore van 116 punten of meer.

Wat ga jij halen voor kerntaak 2?
A
Onvoldoende
B
Voldoende
C
Goed
D
Uitmuntend

Slide 37 - Quiz


29. Wanneer heb je je examen gehaald?
A
Het examen is behaald als alle vijf de werkprocessen behaald zijn
B
Het examen is behaald als je beoordelaar 4 werkprocessen met een goed beoordeeld
C
Als je voor bijna alles een voldoende hebt
D
Als je genoeg tekst hebt in je verlag

Slide 38 - Quiz


30. Je kan een score halen van onvoldoende (wanneer een werkproces onvoldoende is beoordeeld) tot uitmuntend (116 punten of meer) behalen.

Komt het vaak voor dat iemand een uitmuntend haalt?
A
Nee nooit
B
Vaak
C
Af en toe
D
Een enkel geval

Slide 39 - Quiz

EINDEEEE! :)

Slide 40 - Slide