Herhalingsles toets.

Herhalingsles toets.
Welkom!
1 / 39
next
Slide 1: Slide
Mens en maatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Herhalingsles toets.
Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Quizlet.
Herhaling door middel van quizvragen.
Blooket.
Filmpje?

Slide 2 - Slide

Verlichting

Slide 3 - Slide

Verlichting in het kort.
Het ging slecht met de economie en de werkeloosheid en armoede gingen omhoog. Er kwam een groot verschil tussen arm en rijk.
Verlichte denkers vonden dat dit door onwetendheid en domheid kwam.
Mensen moesten logisch nadenken (rationeel denken.) en meer wijsheid opdoen. Religie was niet te bewijzen dus mensen gingen meer in de wetenschap geloven.
Veel mensen geloofden niet meer in God en werden Atheïst.  

Slide 4 - Slide

Wat is een standenmaatschappij?
A
De trias politica.
B
De politiek is verdeeld in drie aparte delen.
C
Er zijn drie verschillende beroepen die bovenaan staan. Dit zijn de beroepen van de meeste mensen.
D
De bevolking is verdeeld in verschillende standen met eigen rechten en plichten.

Slide 5 - Quiz

Wat is een verlichte denker?
A
Het waren mensen die vonden dat armoede en ellende het gevolg waren van domheid en onwetendheid.
B
Dit zijn mensen die nieuwe lampen hadden uitgevonden.
C
Dit zijn mensen die theaterstukken hebben geschreven over de politiek.
D
Dit zijn mensen die een nieuwe manier van het bouwen van huizen hebben bedacht.

Slide 6 - Quiz

Wat is rationeel denken?
A
Angstig denken.
B
Complot denken.
C
Logisch denken.
D
Nadenken.

Slide 7 - Quiz

Waarom begonnen mensen steeds minder te geloven in religies en kwam de wetenschap voorop te staan?
A
De dominees waren niet zo goed meer in het houden van preken.
B
Religie was niet te bewijzen en de wetenschap wel.
C
Mensen vonden religie te saai worden.
D
Mensen vonden wetenschappers cooler.

Slide 8 - Quiz

Wat is een atheïst?
A
Mensen die in god geloven.
B
Mensen die helemaal niet in een god geloven.
C
Mensen die in de islam geloven.
D
Mensen die in zichzelf geloven.

Slide 9 - Quiz

Wat hoort bij het verlichtingsdenken en wat niet?
Wel
Niet
Racisme.
Vrijheid.
Godsdienstvrijheid
Ongelijkheid.
Discriminatie
Gelijkheid.
Democratie
Religie is belangrijker dan wetenschap.

Slide 10 - Drag question

Afschaffing van de slavernij.

Slide 11 - Slide

Afschaffing van de slavernij kort.
Door de goede Europese handel hadden de Europeanen het gevoel gekregen dat ze beter waren dan de rest (superioriteitsgevoel.).
Het idee dat het ene ras beter is dan de andere noem je, racisme.
In Groot-Britannie ontstond het abolitionisme (een groep mensen die de slavernij wilde afschaffen.). In 1833 werd de slavernij hier als eerst afgeschaft. Hierna volgde Frankrijk in 1848 onder Engelse druk en als laatst volgde Nederland in 1863.
1 Juli de dag waarop Nederland de slavernij afschafte kennen we nu als keti koti= ketenen breken.

Slide 12 - Slide

Engeland.
Nederland.
Frankrijk.
1848
1833
1863

Slide 13 - Drag question

Wat was het superioriteitsgevoel tijdens de slavernij?
A
De politiek voelde zich beter dan het land.
B
De Europeanen hadden het gevoel dat ze beter waren dan anderen.
C
Mensen in Azië voelden zich beter dan de rest.
D
Mensen in Amerika voelden zich beter dan de rest.

Slide 14 - Quiz

Wat is racisme?
A
Het ene hondenras beter is dan de andere.
B
Dat de mensen in de politiek beter zijn dan het volk.
C
Dat het ene mensen ras beter is dan de andere.
D
Dat de leraar beter is dan de leerling.

Slide 15 - Quiz

Wat is een kolonie?
A
Dit hebben mieren buiten.
B
Een gebied van een land buiten dat land.
C
Een ander woord voor oorlog.
D
Een andere naam voor de slavernij.

Slide 16 - Quiz

Wat is het abolitionisme?
A
Een beweging die de slavernij wilde afschaffen.
B
Een beweging die betere behandeling wilde van slaven, maar het niet wilde afschaffen.
C
Een beweging die opkomt voor de politiek.
D
Een beweging die opkomt voor de Nederlandse burgers.

Slide 17 - Quiz

Waar werd de slavernij als eerste afgeschaft?
A
Nederland.
B
Frankrijk.
C
Engeland.
D
België.

Slide 18 - Quiz

Wat is Keti-Koti?
A
Een gerecht.
B
Herdenkingsdag voor de slachtoffers van de slavernij.
C
Herdenkingsdag voor slachtoffers van de tweede wereldoorlog.
D
Herdenkingsdag voor de mensen die zijn vermoord tijdens de Franse revolutie.

Slide 19 - Quiz

Franse revolutie.

Slide 20 - Slide

Franse revolutie in het kort.
Lodewijk de zestiende had de absolute macht (alleenheerschappij.) in Frankrijk. De schatkist was leeg door oorlogen en hij riep de staten generaal bij elkaar. Een vergadering van de drie standen.
Deze was erg oneerlijk bij elkaar hadden de eerste en tweede stand een grote stem dan de derde stand. De derde stand was een stuk groter.
De derde stand wilde meer gelijkheid, vrijheid en democratie.
De revolutie begint met het bestormen van de Bastille. Een gevangenis in Frankrijk. 
De bevolking wint en Frankrijk wordt een republiek (een land zonder koning.).  Ze onthoofden hun koning en zijn gezin.
Er ontstond een schrikbewind waarbij duizenden mensen die tegen de revolutie waren werden vermoord door de guillotine.

Slide 21 - Slide

Wat is de eerste stand?
A
Burgers en boeren.
B
Koning.
C
Geestelijken.
D
De adel.

Slide 22 - Quiz

Wat is de tweede stand?
A
Burgers en boeren.
B
Koning.
C
Geestelijken.
D
De adel.

Slide 23 - Quiz

Wat is de derde stand?
A
Burgers en boeren.
B
Koning.
C
Geestelijken.
D
De adel.

Slide 24 - Quiz

Wat is een absolute macht?
A
De koning maakt samen met het volk beslissingen.
B
Het volk regeert en heeft erg veel inspraak.
C
Koning neemt zelf beslissingen en legt geen ​verantwoording af aan een ander.
D
Een bepaalde tak in het leger die veel macht heeft.

Slide 25 - Quiz

Wat is de staten generaal in Frankrijk tijdens de Franse revolutie?
A
Vergadering van de drie standen in Frankrijk.
B
Zo heten alle generaals in het leger bij elkaar.
C
Zo heten de ambtenaren van de koning.
D
Dit is de hofhouding van de koning.

Slide 26 - Quiz

Wat voor veranderingen wilden de Fransen?
A
Politiek, standen en absolutisme.
B
Oorlogen, veldslagen en veroveringen.
C
Ze wilden niks veranderen.
D
Vrijheid, gelijkheid en democratie.

Slide 27 - Quiz

Wat is een revolutie?
A
Dat de samenleving niet veranderd.
B
Revolutie is een grote en snelle verandering
C
Een verandering die niet is gelukt.
D
Mensen willen geen veranderingen op politiek gebied.

Slide 28 - Quiz

Wat is een republiek?
A
Een land zonder koning.
B
Een land zonder parlement.
C
Een land met een democratie.
D
Een land met een standenmaatschappij.

Slide 29 - Quiz

Na de Franse revolutie kwam er een schrikbewind. Wat is een schrikbewind?
A
Mensen die schrikken van Wind.
B
Heerschappij met veel angst.
C
Een bestuur waarbij streng maar rechtvaardig word geregeerd.
D
Alle mensen die tegen de revolutie waren werden vermoord.

Slide 30 - Quiz

Wie werd na de Franse revolutie de leider van Frankrijk?
A
Lodewijk de zestiende.
B
Willem van Oranje.
C
Koning Willem-Alexander.
D
Napoleon Bonaparte

Slide 31 - Quiz

Bataafse revolutie.

Slide 32 - Slide

Bataafse revolutie in het kort.
Stadhouder Willem de vijfde was de stadhouder (vervanger van de koning.) en word gezien als absoluut.
Patriotten kwamen in opstand tegen de stadhouder en de oranjes. De patriotten wilden gelijkheid, vrijheid en democratie.
Ze kwamen in opstand tegen de stadhouder door middel van vrijkorpsen ( dit waren legers die burgers zelf hadden samengesteld.)
Uiteindelijk kwam de macht in handen van het parlement (door het volk gekozen leiders.). Dit word een democratie genoemd. Het volk heeft meer te zeggen.

Slide 33 - Slide

Wat zijn de patriotten?
A
Begonnen met het aanwakkeren van een opstand tegen de stadhouder.
B
Waren voor de koning.
C
Ze wilden de koning houden.
D
Een ander woord voor het leger in die tijd.

Slide 34 - Quiz

Wat is een democratie?
A
Een land waarin alleen de koning regeert.
B
Een land zonder koning.
C
Een land waarin het volk regeert door de politiek te kiezen..
D
Een land zonder leger.

Slide 35 - Quiz

Wat zijn vrijkorpsen?
A
Andere tak van het leger.
B
Een beroep in de bouw.
C
Een koor.
D
Burgerlegers.

Slide 36 - Quiz

Wat is een parlement?
A
Dit zijn absolute heersers.
B
Leiders die zijn gekozen door het volk.
C
Dit zijn de drie standen die samen komen.
D
Zo heet het koningshuis.

Slide 37 - Quiz

Roos van Leary.
Ga naar www.bsot.nl.
Vul bij klassencode in:
EVS-232
En bij klas/groep:
K2C

Slide 38 - Slide

Blooket 

Slide 39 - Slide