Oefenen: maak de zin. Zet het werkwoord in de goede vorm. Begin met het woord met een hoofdletter.
1. beginnen - de les - Om een uur
2. mijn broer - Morgen - trouwen
3. gaan - Elke dag - naar de les - wc - met de bus
4. Maandag - worden - 80 jaar - hun opa
5. mijn boek - Ik - zoeken
6. Zondag - een feest - we - hebben
7. op tafel - De computer - staan