A2 thema 2

Groep 2 (A2 T2)
13.00 - 13.40
toets thema 1 
Gerben 
13.40 - 
14.15
Zelf: 2.1 en 2.2 oefeningen maken 

zelf
14.45 - 15.45
Studiewijzer thema A2.2
Bespreken 2.1 en 2.2 
Marianne 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Groep 2 (A2 T2)
13.00 - 13.40
toets thema 1 
Gerben 
13.40 - 
14.15
Zelf: 2.1 en 2.2 oefeningen maken 

zelf
14.45 - 15.45
Studiewijzer thema A2.2
Bespreken 2.1 en 2.2 
Marianne 

Slide 1 - Slide

2.1 Feesten en gewoontes 
1. Spreken 
2. Lezen van de tekst 
3. Oefeningen: 2 t/m 10. 
4. Huiswerk: oefening 11 
5. Spreken: oefening 12 

Slide 2 - Slide

Groep 2 (A2 T2)10-10-2020 
13.00 - 13.40
2.5 
Voltooide tijd uitleg en oefenen. 
2.6 
Marianne
13.40 - 
14.15
Leestekst tekst 1 
Dictee 
Gerben 
14.45 - 15.45
Zinnen maken met voltooide tijd (werkblad ) 
Zelf 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Let op!! 
Bij werkwoorden met een 'z' en een 'v':  
- bij het maken van de stam hier alleen -en eraf. 
- de laatste letter die er dan staat gebruik je voor SOFTKETCHUP. 
- leven:  is 'lev' -> v  = de laatste letter 
- reizen : is 'reiz' -> z = de laatste letter 

Slide 10 - Slide

Hij heeft .....
A
gekookt
B
gekookd

Slide 11 - Quiz

De voetballers hebben .....
A
getraint
B
getraind

Slide 12 - Quiz

De kapper heeft mijn haar ....
A
geknipt
B
geknipd

Slide 13 - Quiz

Ik heb de bus niet ... (halen)

Slide 14 - Open question

Heb jij die bal ..... ? (gooien)

Slide 15 - Open question

Jij hebt de brief .... (typen)

Slide 16 - Open question

Wij hebben door heel Europa .... (reizen)

Slide 17 - Open question

Hij heeft altijd alleen ..... (leven)

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Groep 2 (A2 T2)  25-10-2021
13.00 - 13.40
2.7, 2.8 en 2.9 
Uitleg en oefenen  inversie 
Marianne
13.40 - 
14.15
Praat samen: 80 en 91 
Dictee 2.6
Gerben 
14.45 - 15.45
Leestekst Ad Appel 
Vragen beantwoorden 
Werkblad 2.9 
Zelf 

Slide 20 - Slide

2.7 Ik bel morgen. Morgen bel ik. 
= inversie 

Slide 21 - Slide

De 'normale' zin. 
Wie
wat
rest (tijd, hoe, plaats)
Jan 
loopt 
vandaag langzaam naar school 

Slide 22 - Slide

De zin met inversie 
tijd /plaats 
wat 
wie 
rest (hoe en plaats) 
Vandaag
loopt 
Jan 
langzaam naar school 
In Sneek 
wonen 
veel mensen
aan het water. 

Slide 23 - Slide

Oefenen: maak de zin. Zet het werkwoord in de goede vorm. Begin met het woord met een hoofdletter. 
1. beginnen - de les - Om een uur 
2. mijn broer - Morgen - trouwen 
3. gaan - Elke dag - naar de les - wc - met de bus 
4. Maandag - worden - 80 jaar - hun opa 
5. mijn boek - Ik - zoeken 
6. Zondag - een feest - we - hebben 
7. op tafel - De computer - staan 

Slide 24 - Slide

Maak de zinnen af. 
Vraag het werkblad aan de docent. 

Slide 25 - Slide

Instructie /opdracht geven 
Gebruik je om een instructie of een opdracht te geven. 
Er zijn 3 manieren. 

Slide 26 - Slide

1. De vraag beginnen met willen of kunnen (beleefd ) 
  • Wil je .... : wil je je handen wassen? . 
  • Kun je ....?  Kun je me helpen?

Slide 27 - Slide

2. Moeten 
  • Je moet je handen wassen 
  • Je moet mij helpen  

Slide 28 - Slide

3. De imperatief 
  • Was je handen. 
  • Help me. 
  • Kom op tijd
  • Bel mij vanavond.  

Slide 29 - Slide

Oefenen: gebruik de 3 manieren 
Voorbeeld: raam open doen 

1. Wil je het raam open doen? 
2. Je moet het raam open doen. 
3. Doe het raam open. 

Slide 30 - Slide

Oefenen opdracht/instructie geven: 3 manieren 
1. boodschappen doen 
2. met oefening 6 beginnen 
3. onze afspraak niet vergeten 
4. geduld hebben 
5. jullie kamer opruimen 

Slide 31 - Slide