Les 12: Grammar Theme 3

welcome! Today: Grammar
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

welcome! Today: Grammar

Slide 1 - Slide

The plan
Herhaling/oefenen van:
- Adjectives

- Present Perfect

Slide 2 - Slide

Goal
- i know what an adjective is
- I know where to place an adjective
- I know how to make the present perfect and when to use it.

Slide 3 - Slide

Quiz time!
Quiz time!

Slide 4 - Slide

Als een adjective iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Wat zijn hier dan de adjectives?
wel adjective (bijvoeglijk naamwoord) 
Geen adjective (bijvoeglijk naamwoord)
ugly
dog
extremely
dead
carefully
careful

Slide 5 - Drag question

What is "an adjective"?
(de nederlandse vertaling van het woord)

Slide 6 - Open question

Wat komt er vaak na een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Open question

Waarvoor gebruik je een 'adjective'?

Slide 8 - Open question

Kies de juiste plek voor de adjective: 'open':

Did the (A) film (B)have(C)an(D)ending?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 9 - Quiz

Zet de adjective 'red' op de juiste plek in de zin:
He did not see the light.

Slide 10 - Open question

Hoe zat het ook alweer?
op de volgende pagina staat weer de uitleg. Komt het bekend voor? 

Slide 11 - Slide

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 12 - Slide

Adjectives
*Je zet een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord.
*Bij sommige zinnen zet je ze achter het werkwoord.
Dit is bij de volgende werkwoorden: 
to be (am, are, is, was ,were, been), to look, to appear, to seem.

Op de volgende slide is een filmpje met uitleg hierover.

Slide 13 - Slide

Zet de woorden in de juiste volgorde.
seemed
in class
this afternoon
you
stressed

Slide 14 - Drag question

Zet de woorden in de juiste volgorde.
this morning
cat
my path
crossed
black
a

Slide 15 - Drag question

PRESENT PERFECT

Slide 16 - Slide

I lived in California in 2015.
I have lived in California since 2015.
Present Perfect
Past Simple
Het is al afgelopen.
Vroeger begonnen, nu nog zo.

Slide 17 - Drag question

Wanneer Present Perfect? 
De present perfect wordt gebruikt om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en het nu nog belangrijk of aan de gang is. Er is dus een link tussen toen en nu.

Slide 18 - Slide

Hoe maak je de Present Perfect? 

Om de present perfect te maken gebruik je: 
have / has + past participle (voltooid deelwoord).

De past participle heeft twee vormen.
1 Regelmatig:
werkwoord + -ed.
2 Onregelmatig:
3e rijtje onregelmatige ww.

Slide 19 - Slide

I lived in Italy
I have lived in Italy
Present Perfect
Past Simple

Slide 20 - Drag question

Voorbeelden
I have washed the car. It is clean now.

We feel sick because we have eaten too much.

He has lost his keys. He can’t get into the house.

Slide 21 - Slide

We gebruiken de present perfect ook om aan te geven dat iets in het verleden is begonnen en het nu nog steeds zo is.

Slide 22 - Slide

Present Perfect:
Schrijf 2 signaalwoorden voor de present perfect

Slide 23 - Open question

Belangrijke tip! 
TIP! The signal words that go with the present perfect can be memorised by the words:
 
For Yet Never Ever Just Always Since (fyne jas)

Slide 24 - Slide

Voorbeelden
I have had a headache for two weeks now.

We have lived in this house since January.

Slide 25 - Slide

Present Perfect
We____________ each other since primary school.
A
know
B
are knowing
C
have known
D
knew

Slide 26 - Quiz

Present Perfect
We____________ at that restaurant many times.
A
ate
B
have eaten
C
has eaten
D
did eat

Slide 27 - Quiz

Present Perfect
_________ you just _______ work? (finish)

Slide 28 - Open question

We __________ them 3 times. (visit)

Slide 29 - Open question

Mum, you can be proud of me.
I …………………………………… (clean) my room.

Slide 30 - Open question

It ………………… never ……………………… (bother) me!

Slide 31 - Open question

Past Simple
= Verleden tijd.

Hoe "maak" je de past simple ook alweer? 

Slide 32 - Slide

Present perfect vs Past simple:

(become) In 2000 he __________ a teacher
timer
0:20
A
became
B
has become

Slide 33 - Quiz

I lived in California in 2015.
I have lived in California since 2015.
Present Perfect
Past Simple
Het is al afgelopen.
Vroeger begonnen, nu nog zo.

Slide 34 - Drag question

The Past Simple-verleden tijd
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Slide 35 - Slide

Listen

Slide 36 - Slide

Past simple vs Present perfect

I (walk) to school yesterday
A
have walked
B
walked

Slide 37 - Quiz

Past Simple vs. Present Perfect

I .......... (work) at an office since I was 25 years old.
timer
0:20
A
played
B
have worked

Slide 38 - Quiz

Past Simple vs. Present Perfect

I .......... (play) football since I was 10 years old.
A
played
B
have played

Slide 39 - Quiz

Present Perfect vs Past Simple

(+) I ... (to take) out the trash already.
A
took
B
take
C
have taken
D
have took

Slide 40 - Quiz

Present Perfect vs Past Simple

(-) She ... (to bring) her lunch yesterday.
A
didn't bring
B
brings
C
haven't brought
D
brought

Slide 41 - Quiz

They went to the movies, last night.
They have seen that movie. 
I have worked on this book for three years now.
I finished the book this morning.
I have broken my arm during soccer practice. 
I have not finished the book yet.
Past simple
Present perfect 

Slide 42 - Drag question


Na deze les wil ik...
Nog een keer oefenen met de grammar
Meer oefenen met de stones(zinnen)
Niks, ik snap alles
Meer oefenen met de woordjes.

Slide 43 - Poll

Homework
Toets komt vrij snel na de vakantie dus:

Study:



- Vocab Theme 3
- Stone 7+8
- Grammar 5+6


Slide 44 - Slide