3.4 Schrijven: Betoog - Talent les 1

3.4 SCHRIJVEN -TALENT
Een betogende tekst schrijven
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

3.4 SCHRIJVEN -TALENT
Een betogende tekst schrijven

Slide 1 - Slide

LESDOELEN
  • Betogende tekst schrijven 3F (les 1)
  • Opbouw van argumenten 3F (les 1)
  • Blokjesschema (les 1)
  • Afstemmen op publiek 3F (les 2)
  • Formuleren van actieve en passieve zinnen (les 2)
  • Het beoordelen van het betoog (les 2)


Slide 2 - Slide

DENK NIET TE LANG NA!
Noteer drie kenmerken van een betogende
tekst.
timer
1:00

Slide 3 - Open question

De volgende vraag is een sleepvraag.
Verbind de kenmerken van een betogende tekst met de blokjes 
- inhoud
-vorm
-taalgebruik

Slide 4 - Slide

timer
1:00
INHOUD
VORM
TAAL-
GEBRUIK
duidelijk
Stelling
functiewoorden
Signaalwoorden
Middenstuk (kern)
met argumenten
Argumenten

Slide 5 - Drag question

Andere kenmerken van betogende teksten kunnen zijn:
INHOUD: 
1 mening of stelling; 2 argumenten; 3 tegenargumenten; 
4 moet overtuigen; 
5 beoordeling, recensie, ingezonden brief
VORM: 
1 inleiding met mening; 2 kern met argumenten;
3 slot met mening/samenvatting
TAALGEBRUIK: 
1 duidelijk; 2 overtuigend; 
3 functiewoorden

Slide 6 - Slide

In een betoog geeft de schrijver
A
advies
B
informatie
C
zijn mening
D
voor- en nadelen

Slide 7 - Quiz

Het doel van een betoog is de lezer
A
te amuseren
B
te informeren
C
te adviseren
D
te overtuigen

Slide 8 - Quiz

Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 9 - Quiz

In het slot mag je nooit nieuwe informatie geven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een betoog?
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Waarom is dit nuttig?
Het delen van eigen ideeën en het kritiek geven op die van anderen gebeurt vaak schriftelijk. Het is noodzakelijk dat je deze vaardigheden beheerst.

Slide 12 - Slide

Het schrijven van een betoog 
  1. DOEL: lezers overtuigen van jouw standpunt
  2. HOOFDGEDACHTE: jouw standpunt
  3. Feitelijke informatie gebruiken om argumenten te onderbouwen of tegenargumenten te weerleggen             (Gebruik van goede bronnen).
  4. Goede opbouw: Inleiding -kern - slot

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat is een standpunt?
A
Hoe je over iets denkt
B
Dingen die met elkaar te maken hebben
C
Wat vaak voorkomt
D
De ruzie

Slide 15 - Quiz

In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Wat is een argument?
A
Met een argument onderbouw je iets. Het is controleerbaar.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.

Slide 18 - Quiz

Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in

Slide 19 - Quiz

Bedenk drie argumenten voor en drie argumenten tegen:
Kinderen moeten zelf hun vaste bedtijd kiezen.
timer
2:00

Slide 20 - Open question

Welke signaalwoord hoort niet bij tegenargumentatie en weerlegging?
A
ofschoon
B
echter
C
daarbij
D
hoewel

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Functiewoorden

Slide 23 - Slide

Voorbeeld middenstuk
alinea 2:
Ten eerste is het eten van insecten een stuk beter voor het milieu, aldus hoogleraren Marcel Dicke en Arnold van Huis. Voor de productie van eetbaar insectenvlees is namelijk twaalf keer minder voer en grond nodig dan voor de traditionele vleesproductie. Ook worden er bij de productie van insectenvlees honderd keer minder broeikasgassen uitgestoten dan bij de productie van rund- of varkensvlees. Dit komt uit het onderzoek van de consumentenbond naar voren.

Slide 24 - Slide

Voorbeeld middenstuk
alinea 3:
Ten tweede [argument 2] + onderbouwing

Waar moet je op letten:
  1.  Maak gebruik van signaalwoorden.
  2.  Verwijs in de tekst naar bronnen.

Slide 25 - Slide

Aan de slag 
1. Kies je onderwerp
2. Van je docent krijg je een bron over je onderwerp.
3. Begin met het invullen van je schrijfplan.
4. Zoek aanvullende informatie

Slide 26 - Slide

De onderwerpen

1. Het is terecht dat leraren gaan staken.
2. Muziek met gewelddadige, seksistische of racistische teksten moet geweerd worden van (online) media.
3. Jongeren moeten verplicht tot hun 18e deel uitmaken van een sportclub.
4. Particuliere huiswerkbegeleiding vergroot de kansenongelijkheid onder leerlingen.
5. Scholen moeten worden verplicht een gezond ontbijt en een gezonde lunch aan te bieden aan hun leerlingen.
6. De vakantieregeling voor middelbare scholen moet worden aangepast naar drie weken kerstvakantie en vijf weken zomervakantie.

Slide 27 - Slide

De bronnen en het schrijfplan.
De bronnen staan op de studiewijzer (ELO)
Zoek je onderwerp op en begin met lezen.
Van je docent krijg je een schrijfplan, je kunt beginnen met het invullen.

Slide 28 - Slide

Huiswerk
  • Zoek aanvullende, betrouwbare bronnen bij je onderwerp.
  • Vul je schrijfplan zo volledig mogelijk in en neem dit mee naar de les.

Slide 29 - Slide