Quiz Marketing Module A - ONH258A

• Marketing
• MBO
• Studiejaar 1

Quiz Marketing 

Module A - ONH258A

Wat is de essentie van marketing?

1. C) Inspelen op de wensen en behoeften van de klant
2. D) Zoveel mogelijk reclame maken
3. B) De klant overtuigen om te kopen
4. A) Producten zo goedkoop mogelijk aanbieden

Wat is het belangrijkste verschil tussen marketing en sales?

1. D) Er is geen verschil
2. A) Marketing richt zich op bestaande klanten, sales op nieuwe klanten
3. B) Marketing richt zich op het product, sales op de klant
4. C) Marketing richt zich op klantbehoeften, sales op het verkopen van het aanbod

Welke van de onderstaande P’s hoort niet bij de 6 P’s van marketing?

1. B) Product
2. A) Prijs
3. C) Presentatie
4. D) Proces

Wat hoort niet bij de taken van sales?

1. D) Deals sluiten
2. B) Relatiebeheer
3. C) Marketingcampagnes opzetten
4. A) Acquisitie

Wat is een belangrijk kenmerk van sales in een B2B-omgeving?

1. A) De klant koopt direct via een webshop
2. B) Er is geen samenwerking met marketing nodig
3. C) Sales en marketing moeten goed samenwerken
4. D) Alleen sales is verantwoordelijk voor klantcontact

Wat is een voorbeeld van een geografische indeling?

1. Verkopers per productgroep
2. Verkopers per regio
3. Verkopers per functie
4. Verkopers per klanttype

Welke indeling richt zich op het soort klant?

1. Functionele indeling
2. Afnemersgerichte indeling
3. Productgerichte indeling
4. Geografische indeling

Wat is een kenmerk van directe distributie?

1. Het product wordt via meerdere kanalen verkocht
2. De producent verkoopt direct aan de consument
3. De klant koopt via een winkelketen
4. Er is een tussenpersoon betrokken

Wat is een kenmerk van omni-channel distributie?

1. Alle kanalen zijn geïntegreerd en op elkaar afgestemd
2. Verkoop via één kanaal
3. Alleen verkoop via fysieke winkels
4. Verkoop via partners

Wat is een voorbeeld van een winkelformule in de ambulante handel?

1. Winkelketen
2. Warenhuis
3. Marktkoopman
4. Webshop

Wat is een voorbeeld van de primaire sector?

1. D) Transportbedrijf
2. B) Graanboerderij
3. A) Supermarkt
4. C) Meubelfabriek

Wat betekent differentiatie in de bedrijfskolom?

1. D) Een bedrijf fuseert met een concurrent
2. B) Een bedrijf splitst zich op
3. C) Een bedrijf verkoopt meerdere producten
4. A) Een bedrijf neemt een schakel over

Uit welke factoren bestaat de winkelformule?

1. A) Doelgroep, concurrentie, marketinginstrumenten
2. C) Doelgroep, klanten, inflatie
3. B) Concurrentie, doelgroep, subsidie
4. D) Marketinginstrumenten, doelgroep, logo

Wat is de juiste volgorde van de bedrijfskolom?

1. C) Cacaoboer, Cacaofabriek, Chocoladefabriek, Supermarkt
2. D) Cacaofabriek, Supermarkt, Cacaoboer, Chocoladefabriek
3. A) Supermarkt, Chocoladefabriek, Cacaoboer, Cacaofabriek
4. B) Chocoladefabriek, Cacaoboer, Supermarkt, Cacaofabriek

Wat is het verschil tussen servicedistributie en prijsdistributie?

1. D) Servicedistributie door fabrieken
2. A) Servicedistributie richt zich op lage prijzen
3. B) Servicedistributie legt nadruk op service
4. C) Servicedistributie is alleen online

Welke optie bevat de 6 P’s van de marketingmix?

1. Product – Prijs – Promotie – Plaats – Personeel – Presentatie
2. Product – Prijs – Promotie – Personeel – Plaats – Productie
3. Product – Prijs – Presentatie – Promotie – Proces – Plaats
4. Product – Prijs – Planning – Promotie – Personeel – Pakket

Wat betekent balans van de 6 P’s?

1. Alle marketinginstrumenten versterken elkaar.
2. Alle marketinginstrumenten spreken elkaar tegen.
3. Alleen de prijs is belangrijk.
4. De P’s werken onafhankelijk van elkaar.

Een bouwmarkt besluit om naast bouwmaterialen ook verlichting te verkopen. Van welke beweging in de bedrijfskolom is hier sprake.

1. Specialisatie
2. Parallelisatie
3. Differentiatie
4. Integratie