3H Unité 4 - les 6

Unité 4 - les 6
3H
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Unité 4 - les 6
3H

Slide 1 - Slide

Le programme

1. Vertalen: woordjes uit 4.1-4.4+4.6
2. Luisteren: 14
3. Uitleg: bijvoeglijk naamw + bijwoord
4. (Af)maken: 16abcde +18/20
5. Huiswerk


Slide 2 - Slide

Aan het eind van deze les...
  • ken jij een aantal woordjes die te maken hebben met (gevaarlijke) sporten
  • begrijp jij hoe je het bijwoord in het Frans maakt

Slide 3 - Slide

Wat zie je? Hierna komen een aantal vragen over de woordjes

Slide 4 - Slide


A
ranger
B
penser
C
avoir le vertige
D
même

Slide 5 - Quiz


A
rare
B
le casse-cou
C
le tir à l'arc
D
le sport de combat

Slide 6 - Quiz


A
fatigant
B
apprécier
C
l'accrobranche
D
battre

Slide 7 - Quiz


A
le cascadeur
B
probablement
C
le toboggan
D
trouver

Slide 8 - Quiz


A
le cascadeur
B
probablement
C
la natation
D
le métier

Slide 9 - Quiz


A
le casse-cou
B
le sport de combat
C
le tir à l'arc
D
le feu

Slide 10 - Quiz

Maintenant, on va faire ex. 14 (p. 22 of écouter)
(Als je vandaag thuis werkt, maak de opdrachten dan nu via de site)

Slide 11 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 12 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een persoon. Bijvoorbeeld: 
Het grote huis - la grande maison
Het felle licht - la lumière vive
In het Frans moet je hierbij op 2 dingen letten.
1. de vorm
2. de plek in de zin
Daar zit een verschil in.  Eerst komen hier de meest voorkomende bijvoeglijke naamwoorden. Je moet die goed leren!:

Slide 13 - Slide

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijke naamwoord
vertaling: de kleine jongen
A
Le petit garçon
B
Le petite garçon
C
Le petits garçon
D
Le petites garçon

Slide 14 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijke naamwoord
vertaling: het grote huis
A
La grand maison
B
La grande maisons
C
La grande maison
D
La grandes maison

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijke naamwoord:
Vertaling: de onbekende actrice.
A
L'actrice inconnu
B
L'actrice inconnue
C
L'actrice inconnus
D
l'actrice inconnues

Slide 16 - Quiz

Wat is een bijwoord?

Slide 17 - Open question

Het bijwoord: C'EST QUOI?
Zegt iets over:
  • een werkwoord (hij rent snel) 
  • een bijvoeglijk naamwoord (de erg snelle jongen)
  • een ander bijwoord (hij rent te snel)
  • een hele zin 

Slide 18 - Slide

Het bijwoord: LA FORME
  • Achter bijv. nmw. - ment  plaatsen 
il est un garçon rapide  --> bijv. nmw
il court rapidement -->  bijwoord
  • Bijv. nmw. moet op een klinker eindigen 
  • Eindigt het  niet op een klinker ? --> vrouwelijke vorm
    direct --> directe --> directement
    heureux --> heureuse --> heureusement

Slide 19 - Slide

Onregelmatige vormen

Onderstaande bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm voor het bijwoord:

Bijv.Nw                - Bijwoord                                  - Vertaling bijwoord

bon                           bien                                                goed, lekker

meilleur                  mieux                                             beter, lekkerder

mauvais                  mal                                                  slecht

gentil                       gentiment                                    aardig, vriendelijk

long                          longtemps/longuement        lang

rapide                      vite/ rapidement                        snel

Slide 20 - Slide

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 21 - Quiz

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 22 - Quiz

Maak van "terrible" een bijwoord.
A
terrible
B
terribles
C
terriblement
D
terriblemant

Slide 23 - Quiz

Maak van absolu een bijwoord
A
absolument
B
absoluement
C
absolutement

Slide 24 - Quiz

Sleep de woorden naar de goede plek!
goed
slecht
beter
mal
bon
mieux
meilleur
bien
mauvais

Slide 25 - Drag question

Bijwoord van:
mauvais
A
mauvaisement
B
mauvaisment
C
maul
D
mal

Slide 26 - Quiz

Bijwoord van:
meillleur
A
meilleurement
B
bon
C
meilleures
D
mieux

Slide 27 - Quiz

Maintenant, on va faire ex. 16bc (p. 23-26/Grammaire I)
(Klaar? Maak vast 18 + 20 of leer 4.6 voor de Mini-SO)
timer
10:00

Slide 28 - Slide

Hoe goed ken je de woordjes?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Hoe goed snap jij het bijwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Huiswerk voor vrijdag:
Maken: 18+20 (blz.28/29 of parler)
Afmaken: 16abcde

Leerwerk voor de TW: 4.1 t/m 4.4 + 4.6

Slide 31 - Slide