H14.3

Herhaling 14.1 en 14.2
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling 14.1 en 14.2

Slide 1 - Slide

Wat is waar?
A
Een synaps is een soort zenuwcel
B
Een synaps zorgt voor eenrichtingsverkeer van impulsen
C
Alleen motorische zenuwcellen hebben synapsen

Slide 2 - Quiz

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 3 - Drag question

Deze vraag hoort bij de volgende dia
Wanneer je je naam hoort, produceert een zintuigcel in je oor een impuls. Waar moet de impuls langs om te horen dat het je naam is?

Slide 4 - Slide

1
2
3
4
5
Sensorische zenuw
Motorische zenuw
Ruggenmerg
Hersenstam
Primaire gehoorcentrum
Secundaire gehoorcentrum
Thalamus

Slide 5 - Drag question

De bloed-hersenbarrière dient om de hersenen te beschermen tegen:
A
Virussen, bacteriën en stoffen
B
Stoffen en temperatuur-schommelingen
C
Virussen en bacteriën
D
Temperatuur-schommelingen en bacteriën

Slide 6 - Quiz

De thalamus en de hypothalamus hebben verschillende functies, namelijk:
A
De hypothalamus regelt homeostase en de thalamus doet de biologische klok
B
De hypothalamus regelt de hormonen en de thalamus doet de bewegingen
C
De hypothalamus regelt homeostase en de thalamus filtert de impulsen
D
De hypothalamus regelt de hormonen en de thalamus filtert de impulsen

Slide 7 - Quiz

Wat zit er in de grijze stof van zowel ruggenmerg als hersenen? En wat is de witte stof?
A
Grijs: uitlopers van zenuwcellen; Wit: cellichamen
B
Grijs: axons van zenuwcellen; Wit: dendrieten
C
Grijs: cellichamen van zenuwcellen; Wit: uitlopers
D
Grijs: dendrieten van zenuwcellen; Wit: axons

Slide 8 - Quiz

Kan een terugtrekreflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Membraanpotentiaal
Dus het verschil in lading tussen binnen (negatief geladen) en buiten (positief geladen) in de cel. 
Als een zenuwcel niks doet is de rekensom:
binnen - buiten = -70mV
Als een zenuwcel een impuls doorgeeft (=ACTIEPOTENTIAAL) verandert de rekensom tijdelijk:
binnen - buiten = +40mV

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Dus, hoe ziet de rust toestand van de celmembraan van een zenuwcel eruit?
A
binnen positief geladen, buiten negatief
B
binnen negatief geladen, buiten positief
C
neutraal binnen en buiten, het is immers 'rust' toestand
D
beide positief geladen door de Na / K ionen

Slide 17 - Quiz

Naast de rustpotentiaal bestaat ook het actiepotentiaal. Wat is dan de toestand van het celmembraan v.d. zenuwcel?
A
binnen positief geladen, buiten negatief
B
binnen negatief geladen, buiten positief
C
dat verschilt per zenuwcel dus dat weet je niet
D
beide positief geladen door de Na / K ionen

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Wat is het verschil tussen de impulsfrequentie en de impulssterkte?

Slide 24 - Open question

De gehele actiepotentiaal (2 t/m 5 in de figuur) duurt ongeveer 4 ms.
Hoe hoog is de maximale impulsfrequentie?
A
250 impulsen / sec
B
25 impulsen /sec
C
250 impulsen / min
D
400 impulsen / minuut

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Dus, als een prikkel sterker wordt, wat gebeurt er dan met
a) de impulssterkte
b) de impulsfrequentie?

A
a) wordt groter b) blijft gelijk
B
a) wordt groter b) wordt groter
C
a) blijft gelijk b) wordt groter

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Link

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Waarom hebben de axons van motorische zenuwcellen een myelineschede en de dendrieten niet?
A
Omdat de dendrieten te lang zijn
B
Omdat de dendrieten maar kort zijn
C
Omdat de dendrieten geen impulsen vervoeren
D
Omdat een motorische zenuwcel geen dendrieten heeft

Slide 33 - Quiz

Waarom hebben de axons van motorische zenuwcellen een myelineschede en de dendrieten niet? Het heeft dus te maken met de lengte van de uitloper. Maar waarom dan? Leg dat uit.

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Slide