Leren lesgeven 17e eeuw schilderkunst les 3

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stopwatch
00:00
Wat weet jij al van
schilderkunst uit de
Gouden Eeuw?

Slide 2 - Woordweb

De vraag is hier wat de studenten weten van de schilderkunst uit de Gouden Eeuw. Bespreek kort de antwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Bespreek kort de betekenis van de kenmerkende aspecten: ook ten aanzien van de basisschool. De Canonvensters komen terug in de volgende slides.

Waar komt de rijkdom in de Gouden Eeuw vooral vandaan?
stopwatch
00:00

Slide 6 - Open vraag

De bovenstaande vraag stellen en de studenten een minuut de tijd geven om antwoord te geven.

Slide 7 - Tekstslide

Hier toelichten hoe het is ontstaan dat wij in een Gouden Eeuw zijn gekomen. De kanttekening die er bij valt te maken is dat de term Gouden Eeuw wel onder discussie staat momenteel. Het was voor ongeveer 95% namelijk een eeuw waarin bittere armoede geleden werd. In vergelijking met het buitenland was die armoede hier wel minder.

In de volgende dia’s lichten we de onderdelen toe en komen er voorbeelden voor in de klas.

Slide 8 - Tekstslide

Benadrukken dat de ligging aan zee en het uitmonden van rivieren hier hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van dit gebied. Daarnaast spreekt het verhaal van Blockmans hieronder over het ontstaan van kapitalisme. Een geleidelijke groei van economische activiteiten en handel met de rest van Europa via Artesië, Brugge en Antwerpen naar de Noordelijke Nederlanden waar het kapitalisme zich nestelt. De ondernemingszin, van Italië afgekeken, helpt mede de groei naar Gouden Eeuw.
Even op de kaart wijzen naar de bijzondere ligging van de stad Amsterdam.

Historisch Nieuwsblad 7/2010Nederlanden dankten rijkdom aan hun ligging
Wim Blockmans heeft een ‘harde’ kijk op de geschiedenis
Door: Geertje Dekkers
 Blockmans legt de nadruk op de economische explosie en de groei van de steden
Blockmans legt de nadruk op de economische explosie en de groei van de steden. ‘In de loop van de periode verdubbelde de omvang van het centrum van het gebied steeds.’ Atrecht, de belangrijkste stad in de dertiende eeuw, had op zijn hoogtepunt 25.000 inwoners. Brugge had er in de veertiende en vijftiende eeuw 45.000; Antwerpen in de zestiende eeuw 100.000 en Amsterdam in de zeventiende eeuw 200.000. ‘De metropolen waren voor hun groei sterk van elkaar afhankelijk. Antwerpen had niet zo groot kunnen worden zonder de bloei van Atrecht en Brugge. Het verval van Brugge en de opkomst van Antwerpen waren volgens mij complementair, net als de neergang van Antwerpen en de bloei van Amsterdam.’ Blockmans pleit voor een geïntegreerde blik op het gebied. ‘De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar afzonderlijke regio's. Dat is op zich waardevol, maar zo mis je de onderlinge dynamiek. In mijn boek behandel ik die wel. Daarbij gaat het niet alleen om de metropolen, maar ook om het achterland dat de arbeidskrachten, voedsel en grondstoffen leverde die de groei mogelijk maakten.’ Metropolen behandelt de Noordelijke én de Zuidelijke Nederlanden, al heeft het als ondertitel De geschiedenis van Nederland 1100-1560. ‘Het gebied dat ik beschrijf, is maar korte tijd een politieke eenheid geweest. Dat was van 1543, toen Karel V Gelre de Nederlanden toevoegde aan zijn rijk, tot 1581, toen de Staten-Generaal zich met het Plakkaat van Verlatinghe onafhankelijk verklaarden van Filips II. Economisch was het gebied wel duidelijk een eenheid in de periode die ik beschrijf. Daarom heb ik voor deze afbakening gekozen.’  De belangrijkste ontwikkeling die Blockmans beschrijft, is het ontstaan van het kapitalisme
De belangrijkste ontwikkeling die Blockmans beschrijft, is het ontstaan van het kapitalisme. ‘Of je in deze tijd al van kapitalisme kunt spreken, hangt natuurlijk af van de definitie die je hanteert. Je ziet in die periode in ieder geval ondernemers die op een rationele manier streven naar zo veel mogelijk winst. En die vervolgens die winst investeren om nog meer winst te maken. Dat is volgens mij kapitalisme.’ Inwoners van Artesië, dat tegenwoordig in Frankrijk ligt, maar in de late Middeleeuwen werd gezien als een van de Zeventien Provinciën, keken de kunst af van Italiaanse handelaren die ze tegenkwamen op jaarmarkten in de Champagne. ‘Deze vroege kapitalisten namen vaak grote risico's,’ zegt Blockmans. Ze handelden over grote afstanden en moesten in belangrijke mate vertrouwen op de reputatie van hun partners. ‘Het ging dan ook regelmatig mis. Handelaren kwamen nogal eens in de gevangenis als ze hun schulden niet konden betalen, doordat ze zelf hun geld niet hadden gekregen.’ Toch waren ze bereid de risico's te nemen en legden ze de basis voor het huidige economische systeem. Daarnaast waren in de tweede helft van de Middeleeuwen de eerste tekenen zichtbaar van de latere democratie en de rechtsstaat, stelt Blockmans. ‘In deze periode werden onder meer de waterschappen opgericht. Daar ligt het begin van allerlei inspraakstructuren. Britse historici doen vaak alsof de democratie in 1215 in Engeland werd geboren, met de Magna Carta. Maar daarmee liep Engeland een eeuw achter op de Nederlanden, waar burgers al in de twaalfde eeuw zelfbestuur en medezeggenschap eisten, en kregen.

Slide 9 - Tekstslide

Hieronder het belang van de moedernegotie in een artikel. Mooi is het te benadrukken dat het minstens de helft was van alle binnenkomende goederen in Amsterdam. Geeft het belang duidelijk aan. Verder kun je eruit halen wat je zelf van belang vindt. Ik vindt het verhaal van de familie Hooft een representatief voorbeeld. Bij een muisklik verschijnt het portret van Cornelis Pietersz Hooft (vader van P.C. Hooft)

Historisch Nieuwsblad 6/2007De moedernegotie
Handel met Oostzeegebied bracht meer rijkdom dan de VOC
Door: Martijn Lak
De Gouden Eeuw van de Republiek dreef voor een groot deel op handel met de Oostzee. Hollanders haalden op grote schaal bulkgoederen als hout, graan en zout uit de Baltische staten. Veel succesvolle Nederlanders verdienden een fortuin met deze 'moedernegotie'.
Op nieuwjaarsdag 1626 overlijdt in Amsterdam Cornelis Pietersz. Hooft, 79 jaar oud. Cornelis is een rijk man: zijn huis aan het Singel is een van de grootste van de stad. Het wordt in het jaar van zijn overlijden getaxeerd op 23.000 gulden, en zijn hele nalatenschap wordt geschat op 321.500. Dat zijn voor die tijd kolossale bedragen: een ambachtsman verdient in het westen van de Republiek ongeveer 300 gulden per jaar. Cornelis, wiens zoon Pieter Cornelis later een van de grootste dichters uit de vaderlandse geschiedenis zal worden, heeft zijn rijkdom vergaard in de Oostzeehandel, die door tijdgenoten wordt omschreven als 'genoechsaem de siele van de gehele negotie'. De Oostzeehandel geldt als de 'moedernegotie', en bestaat vooral uit bulkgoederen als graan, hout, pek, teer, huiden en vellen, al zullen in de loop van de zeventiende eeuw ook luxeartikelen uit het Oostzeegebied hun weg naar de Republiek vinden.  Cornelis Hooft, afkomstig uit een Zaans geslacht van schippers en graanhandelaars, maakt al op jonge leeftijd kennis met de Oostzeehandel. Vader Pieter Willemszoon Hooft is schipper en handelt met het Baltisch gebied en Frankrijk. Hij verdient genoeg om zijn zoon een opleiding te kunnen geven en hem onder te brengen bij een ervaren koopman. Zodoende reist Cornelis vanaf zijn zestiende vier jaar lang geregeld naar het Oostzeegebied. Cornelis raakt aldus vertrouwd met de zeeroutes, de havens, en de lokale gebruiken in het gebied. Bovenal gebruikt hij deze tijd om netwerken op te bouwen met de plaatselijke kooplieden. Die contacten zullen hem later uitstekend van pas komen. Eerst komt echter de Opstand tegen Spanje tussen Hooft en zijn plannen. Als tegenstander van Spanje wordt Cornelis in 1569 gedwongen Amsterdam te verlaten. Pas in 1578 nemen de protestanten de macht over in Amsterdam en keert Cornelis terug naar de nu hervormde stad. Daar richt hij samen met zijn broer Willem in 1584 een handelscompagnie op, die zich concentreert op de handel in olie, haring en graan. De graanhandel is de kern van Cornelis' commerciële activiteiten.  Fluitschip
Die graanhandel uit de Oostzee ging terug tot de vijftiende eeuw. In 1438 en 1441 waren de Hollanders al in de Sont in oorlog met de Duitse Hanzestad Lübeck, om de doorgang tussen Zweden en Denemarken open te houden voor hun scheepvaart. In de daaropvolgende jaren slaagden de Hollanders erin de Hanze definitief uit het gebied te verdrijven. Vooral in het laatste kwart van de vijftiende eeuw kwam steeds meer graan voor Holland uit het Oostzeegebied. De Hollanders groeiden uit tot de Europese vrachtvaarders bij uitstek. Uit het oudste register van de Sont-tol, een door de Deense kroon tussen 1497 en 1857 geheven tol op schepen die door de Sont voeren, blijkt dat in 1497 al meer dan de helft van de passerende schepen uit Holland afkomstig was. Rond 1500 maakten per jaar tussen de driehonderd en vierhonderd Hollandse schippers een reis door de Sont en terug. Dat aantal werd in de loop van de zestiende eeuw alleen maar groter. In een kleine dertig jaar, tussen 1507 en 1539, nam de in Amsterdam geïmporteerde hoeveelheid graan toe met 50 procent. Vanwege de graanhandel bouwde Holland een grote eigen handelsvloot, die met 40.000 tot 50.000 ton twee keer zo groot was als die van machtige stadstaat Venetië. Naar schatting hadden de Hollanders omstreeks 1530 ongeveer vierhonderd grote schepen in de vaart: meer dan Frankrijk en Engeland samen. Dankzij de enorme expansie van de graanhandel streefde Amsterdam halverwege de zestiende eeuw alle concurrerende stapelmarkten voorbij en werd zijn positie als centrale graanmarkt onbetwist. Het meeste graan kwam uit Polen, Oost-Pruisen en Lijfland, in het huidige Letland en Estland. In de jaren zestig van de zestiende eeuw leverde alleen Dantzig (Gdansk) in Polen al ongeveer 40.000 lasten graan aan Holland - één last was ongeveer twee ton. De totale aanvoer van Baltisch graan uit alle havens uit het Oostzeegebied beliep in die tijd naar schatting 72.000 lasten. Daarmee konden 650.000 mensen in de Nederlanden en elders in West-Europa worden gevoed. De helft van het graan volstond om de bevolking van de zes grote Hollandse steden, én die van Antwerpen te voeden. Er was in die jaren sprake van een ware een invasie van Baltisch graan. De belangrijkste oorzaak was een prijsverschil tussen oost en west. In West-Europa traden een economische groei en inflatie op die het Oostzeegebied nauwelijks kende. Daardoor ontstond een prijsverschil tussen onder meer Amsterdam en de Oostzeehavens, waardoor in de graanhandel aanzienlijke winsten konden worden behaald.  Er was in die jaren sprake van een ware invasie van Baltisch graan.
Dat Amsterdam kon uitgroeien tot dé graanhaven van West-Europa, had daarnaast te maken met de gunstige ligging van de stad. Bovendien wisten de Hollanders de transportkosten laag te krijgen. Aanvankelijk waren die juist hoog. Dat zette de Hollanders ertoe aan efficiëntere schepen te ontwikkelen. Het grote voorbeeld daarvan was het fluitschip, dat een revolutie veroorzaakte in het vervoer van bulkgoederen als hout, graan en zout. De fluit had een groot laadvermogen en een kleine bemanning. Voor een fluit van tweehonderd ton kon worden volstaan met negen of tien bemanningsleden, terwijl een gelijkwaardig Engels schip er minstens dertig nodig had. Van belang was bovendien dat de Hollanders beschikten over goede netwerken. Cornelis Pietersz. Hooft was daarvan een sprekend voorbeeld. De contacten die hij voor zijn twintigste had opgebouwd kwamen na zijn terugkeer in Amsterdam goed van pas. Bovendien verspreidde de familie Hooft zich over strategische handelsplaatsen in heel Europa. De broers Cornelis en Willem bestierden de zaak in Amsterdam. In Dantzig zaten twee andere broers, Jan en Gerrit. Daarnaast stelden drie neven de handelsbelangen veilig in het Franse La Rochelle, het Portugese Aveiro en Bergen in Noorwegen. La Rochelle was het centrum van de Franse zoutexport, Aveiro het Portugese; Bergen was een exporthaven voor haring en andere vis. Bovendien kreeg Cornelis sterke banden met Italië. Aan het einde van de zestiende eeuw verbreedde hij zijn handelsnetwerk net als een aantal andere Hollandse kooplieden naar de laars van Europa, waar de vraag naar graan toenam. Cornelis handelde er dan ook in graan en rogge. Daarnaast trad hij vanaf 1592 op als vertegenwoordiger van Italianen die in Amsterdam graan kochten, claimde hij schade als Italiaanse schepen beschadigd raakten en regelde hij schepen voor Italiaanse kooplieden.  Politieke macht
Cornelis was daarmee geen uitzondering. Veel andere Amsterdamse kooplieden concentreerden zich op de winstgevende handel in graan en hadden daarvoor een netwerk dat zich uitstrekte van het Baltisch gebied tot de Middellandse Zee. Hoewel Cornelis ook investeerde in de Verenigde Oost-Indische Compagnie (bij de oprichting ervan in 1602 vroeg hij voor 9600 gulden aandelen aan) bleef de handel in graan zijn kernactiviteit. De Hollandse beheersing van de Oostzeehandel was erg gunstig voor de Republiek. Ze stimuleerde andere economische activiteiten als scheepsbouw, de textielindustrie en de zeilmakerij. Ook was het de drijvende kracht achter de eerder genoemde handel op het Middellandse-Zeegebied, waar geregeld een tekort was aan graan. Het bulkgoederenvervoer legde zo de basis voor het succes van de Opstand tegen Spanje: in 1587 schreef de Spaanse vertegenwoordiger Benito Nuñez vanuit Polen aan de hertog van Parma dat zonder de aanvoer van graan en hout de opstandige provincies Holland en Zeeland spoedig het loodje zouden leggen. De hoge urbanisatiegraad en de vitaliteit van de steden zijn voor een groot deel te danken aan de handel met het Oostzeegebied.  Tijdgenoten zagen de handel met het Baltische gebied als de ruggengraat van de Nederlandse economie
Geen wonder dus dat tijdgenoten spraken van de 'moedernegotie'. Zij zagen de handel met het Baltische gebied als de ruggengraat van de Nederlandse economie. Het was de oudste handel van de Republiek, en er werden in termen van schepen en bemanning de meeste middelen aan besteed. Bovenal leverde de Oostzeehandel het broodgraan voor Amsterdam en andere steden, als een moeder die haar kinderen te eten gaf. De investeringen in de Oostzeehandel waren navenant. Jaarlijks werd er voor ongeveer 6 miljoen gulden in geïnvesteerd: meer dan de investeringen in de veenhandel, landwinning, windmolens en schepen. Gedurende het grootste deel van de zeventiende eeuw was het ook meer dan er werd uitgegeven aan de handel met Indië. De handel met de Oostzee was dus cruciaal voor de Republiek. De vaart op Indië was natuurlijk veel spectaculairder - de handel met de Baltische staten verliep sterk routinematig, zonder veel avonturen en ongelukken -, maar de Oostzee-handel was dus zeker zo succesvol. De scheepvaart en handel op het Oostzeegebied brachten meer rijkdom op dan de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Al met al legde de Oostzeehandel de basis voor de rijkdom van de Gouden Eeuw. Zo werd in 1636 een raming gemaakt van de Europese invoer in Amsterdam. Die had op dat moment een waarde van 30 miljoen gulden. Het aandeel van de Oostzee daarin was 12,5 miljoen: meer dan 40 procent. Daarnaast waren Noorwegen, Noord-Rusland en Noord-Duitsland goed voor nog eens 5 miljoen, oftewel 10 procent. Meer dan de helft van de in 1636 in Amsterdam aangevoerde producten was dus afkomstig uit de Baltische regio.
De Baltische handel was in de eerste helft van de zeventiende eeuw dan ook de belangrijkste bron van rijkdom van de Hollanders, en vooral van de Amsterdamse kooplieden. Dat vertaalde zich in politieke macht. Veel handelaren waren ook regenten. Cornelis vormde daarop geen uitzondering. In 1582 wordt hij benoemd tot schepen, en in 1583 en 1586 werd hij herkozen. In 1584 trad Cornelis bovendien toe tot de vroedschap, een positie die hij tot het einde van zijn leven innam. Bovendien werd hij meerdere malen afgevaardigd naar de gewestelijke Staten van Holland en was hij van 1589 tot 1601 lid van de Gecommitteerde Raden (het dagelijks bestuur) van Holland en West-Friesland. Daar bleef het echter niet bij. In 1588 werd hij gekozen tot burgemeester van Amsterdam, een van de belangrijkste ambten in de Republiek. Cornelis viel in de smaak: hij werd elfmaal herkozen, voor het laatst in 1610. Cornelis Pietersz. Hooft verdient in de handel met het Oostzeegebied een fortuin. De nalatenschap wordt bij zijn overlijden in 1626 geschat op 321.500 gulden. Hij zou er vandaag de dag moeiteloos de Quote-500 mee halen.  Meer informatie
Boeken Wie naar informatie zoekt over de Oostzeehandel, begint bij Jonathan Israels The Dutch Republic. It's Rise, Greatness and Fall 1477-1806 (1995) en Maarten Praks Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek (2002). Een mooie inkijk biedt ook A.Th. van Deursen, De last van veel geluk. De geschiedenis van Nederland 1555-1702 (2004). Onmisbaar is Milja van Tielhof, The 'Mother of all Trades'. The Baltic Grain Trade in Amsterdam from the Late 16th to the Early 19th Century (2002). Uit dit boek is ook de informatie over Cornelis Pietersz. Hooft in dit artikel afkomstig. Het meest toegankelijke, rijk geïllustreerde en leesbare werk is een artikel van J. Thomas Lindblad, 'Nederland en de Oostzee 1600-1850', te vinden in Remmelt Daalder e.a. (red.), Goud uit graan. Nederland en het Oostzeegebied 1600-1850 (1998). In Kees Zandvliet, De 250 rijksten van de Gouden Eeuw. Kapitaal, macht, familie en levensstijl (2006) staat een korte schets van het leven van Cornelis Pietersz. Hooft.

Slide 10 - Tekstslide

Anoniem schilderij van ongeveer 1585. Dit gaat om de toestanden in Antwerpen wanneer de stad in de handen van de Spanjaarden valt.
De opmerking dan wel vraag gemaakt kan worden welke afbeeldingen wel en niet bruikbaar zijn voor het onderwijs en stop je zo'n afbeelding dan in jouw leskoffer?

Slide 11 - Tekstslide

Opgericht in 1602 vanwege terugbrengen van onderlinge concurrentie van allerlei kleinere compagnieën. Johan van Oldenbarneveldt speelt hierin een voorname rol.
Hier nadenken over wat je hierover zou laten zien en vertellen.

De studenten maken hier in viertallen een mindmap met mogelijke onderwerpen die ze een beetje uitwerken tot een idee voor een les. Welke beeldvormers ga je dan inzetten? Mogelijk komt er een van die beeldvormers in hun ‘koffer’?
Daarna ideeën inventariseren zodat er uitwisseling ontstaat.

Slide 12 - Video

Kort stukje film over de VOC met betrekking tot het basisonderwijs en wat je de kinderen in een les aanbiedt.
Het gesprek moet dan gaan over wat je met een stukje film in je les doet met daarin specifiek aandacht voor:
Past het bij je doel van de les?
Is het ondersteunend?
Hoe zorg je ervoor dat de kinderen zien wat je hen wilt laten zien?

Slide 13 - Tekstslide

Een van de beeldvormers is concreet materiaal. Nu is het natuurlijk moeilijk om echt concreet materiaal de klas in de te halen. Veel echt historisch materiaal is natuurlijk museaal. Maar de suggestie dat iets historisch materiaal is, is natuurlijk ook mogelijk en geeft jou een kans de kinderen iets te laten zien/te ervaren.

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Vertel aan de hand van een muts het verhaal over de walvisvaart op Spitsbergen. Op deze plaat zijn al veel aanwijzingen te zien hoe dat er aan toegaat. Hieronder het verhaal in korte punten en dat kun je uitbreiden zoveel als je wilt.
Amsterdam – Spitsbergen.
Koude omstandigheden dus werklieden daar flink ingepakt in lagen. Zoveel dat niet meer te zien is wie wie is. Vandaar de mutsen die ieder toch uniek maakt want ieder mutsje was uniek (hier zet je de muts op).
(Ik doe net alsof ik altijd in zo’n roeiboot zit: op tafels staan) Roeiboten met zes man gaan op jacht. Harpoen zit vast aan roeiboot.

Slide 16 - Tekstslide

En zo moet er op een vaak woeste zee een walvis gevangen worden. De harpoen moet in een keer raak zijn, anders duikt de walvis naar beneden. En met de harpoen in zijn lijf …gaat de boot mee naar beneden! Zwemmen konden ze niet.

Slide 17 - Tekstslide

Als het hachelijke werk was gedaan, werd de walvis aan land gesleept. De walvis in stukken gesneden en tot traan gekookt.
De baleinen werden gebruikt voor parasols. Dit is Smeerenburg op Spitsbergen.

Slide 18 - Tekstslide

En die mutsen…zie onderaan het verhaal.
Het is niet alles goud wat er blinkt, zelfs niet in het Rijksmuseum. Deze gehavende muts ontleent zijn waarde niet aan het kostbare materiaal – het is een eenvoudige muts zonder veel toeters of bellen met als enige versiering de ingebreide banen van gekleurde wol – maar aan het bijzondere historische verhaal dat eraan is verbonden. Dit hoofddeksel is namelijk afkomstig uit Spitsbergen waar hij tussen 1997 en 1981 werd opgegraven door archeologen van het Arctisch Centrum van de Universiteit Groningen.
Hoe kwamen deze Nederlandse mutsen terecht op een onherbergzaam eiland ver boven de Poolcirkel? Spitsbergen werd in 1596 eigenlijk bij toeval ontdekt door Willem Barendtsz op diens zoektocht naar een Noordelijke Doorvaart naar China. Barendtsz, die de onbekende eilandengroep ‘Spitsbergen’ doopte naar de steile rotsen op een van de eilanden, toonde weinig belangstelling voor deze desolate streek. Na enkele pogingen om ten noorden van de eilanden de doorvaart te zoeken, die keer op keer mislukten omdat het schip op het ondoordringbare pakijs stuitte, besloot hij de steven oostwaarts te wenden om via Nova Zembla een poging te wagen. Een besluit dat evenmin succesvol was en uiteindelijk resulteerde in de overwintering in het Behouden Huis. Wat Barendtsz en zijn bemanning wel opviel waren de grote hoeveelheden walvissen rond Spitsbergen. Ze zullen ongetwijfeld met belangstelling naar deze enorme beesten hebben gekeken, maar zagen nog geen praktisch nut voor deze zeegiganten. Dat zou echter snel veranderen. In de zeventiende eeuw werd Spitsbergen van groot economisch belang voor de Republiek.
Rond 1600 maakte de Noordelijke Nederlanden een stormachtige ontwikkeling door. De bevolking groeide snel, de economie bloeide en overal ontstonden nieuwe industrieën. In de woning- en scheepsbouw steeg de vraag naar kaarsen, lampolie, zeep en smeermiddelen. Voorheen werd deze behoefte bevredigd met plantaardige oliën van raap-, lijn- kool- en hennepzaad, maar juist in deze periode van explosieve bevolkingsaanwas schakelde veel boeren over op het verbouwen van graan. Om toch te voldoen aan de vraag naar lampolie en smeervetten werd nu ook geëxperimenteerd met het verwerken van dierenspek.
Aanvankelijk leken walrussen en zeehonden hiervoor het meest geschikt, maar al snel liet men ook het oog op de veel grotere walvissen vallen. Met hulp van Baskische zeelieden, die ervaring hadden met de vangst van Noordkapers, een kleinere walvissoort, in de Golf van Biskaje, openden de Engelsen en Nederlanders de jacht op de veel grotere en spekrijke Groenlandse Walvis die in grote hoeveelheden voorkwam aan de rand van het pakijs bij Spitsbergen. In 1611 rustten de Engelsen als eersten twee schepen uit voor de walvisjacht, onmiddellijk gevolgd door de Nederlanders. Het werd nu snel druk rond Spitsbergen. In de zomer van 1613 voeren er al 28 schepen in de wateren rond Spitsbergen. In de topjaren, de laatste decennia van de zeventiende en de eerste decennia van de achttiende eeuw, vertrokken jaarlijks meer dan 200 Nederlandse schepen die goed waren voor de vangst van meer dan 1000 walvissen per jaar.
De Nederlandse walvisvaart concentreerde zich aanvankelijk op twee plaatsen: Amsterdameiland aan de uiterste noordwestpunt van Spitsbergen en het iets zuidelijker gelegen eiland Jan Mayen. Op Amsterdameiland werd de nederzetting Smeerenburg gesticht die alleen in de zomer werd bewoond. Hier werden de walvissen ‘afgespekt’ en werd het spek vervolgens in traankokerijen verwerkt. Een schilderij van de kunstenaar Cornelis de Man uit 1639 laat zien hoe dat in zijn werk ging. Links wordt de walvis op het strand ‘geflenst’ of ‘afgespekt’. In het midden en rechts zien we de traankokerijen, waar mannen op planken het spek kleinsnijden en vervolgens in grote ketels gooien. Het traan wordt uiteindelijk opgevangen in tonnen die naar het vaderland worden verscheept.
De archeologen uit Groningen hebben op Spitsbergen ongeveer 50 graven van walvisvaarders onderzocht. Aan de skeletten was duidelijk te zien dat ze een zwaar bestaan hadden geleid. Van de 50 onderzochte skeletten vertoonden 36 sporen van scheurbuik (72%). Verder werd veel kleding gevonden die in het barre klimaat opvallend goed was bewaard: sokken, broeken, hemden, jakken, maar vooral veel mutsen, 33 in totaal. Dat wekte verbazing omdat kleding op het ijskoude eiland een kostbaar bezit was en doorgaans eindeloos werd gerecycled. Het viel op dat geen twee mutsen gelijk waren. Ze hadden allemaal een eigen vorm en eigen streepjespatroon. Dat leverde de volgende hypothese op. In het winterse landschap zagen de dik ingepakte mannen er al snel eender uit. Alleen aan hun gekleurde mutsen waren ze van een afstand te herkennen: ‘Jan met de blauw gestreepte muts’ of ’Klaas met die lange rode muts’. Zo werd de muts iets heel persoonlijks, nauw verbonden met de identiteit van de eigenaar, en ging daarom zelfs het graf mee in.

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Concrete materialen:

- Levertraan
- Walvisvaarder muts
- Harpoen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Het mutsje stoppen we demonstratief in de koffer.
Huiswerkopdracht: verzamel je eigen concrete materiaal voor de volgende les. Dan gaan we daarmee aan de slag zodat het daarna in de ‘koffer’ kan bij de andere beeldvormers.

De rijkdom die voor een deel van de bevolking ontstaat wordt voor een deel omgezet in spullen.Tulpen bijvoorbeeld werden een rage in de 17e eeuw. Overgekomen ooit uit het Ottomaanse rijk, werden hier in botanische tuinen tulpen gekweekt. Een van de grote wensen was een zwarte tulp te kweken. Wat er gebeurde lees je hieronder in een artikel uit IsGeschiedenis.

DE TULPENGEKTE TIJDENS DE GOUDEN EEUW
Haarlem, februari 1637 – Hollandse handelaren weigeren nog langer akkoord te gaan met de absurd hoge prijzen van de tulpenbollen. Kopers waren het zat dat ze de bloemen nooit daadwerkelijk ontvingen nadat ze de tulpen op contract hadden gekocht. Kortom, de tulpenbeurs stortte in elkaar. De speculatiegolf rondom de tulpen was de eerste financiële zeepbel in de wereldgeschiedenis.
Een tulp voor dezelfde prijs als een grachtenpand
Tot 1634 hielden enkel vakkundige kwekers en rijke liefhebbers zich bezig met de productie en verkoop van tulpen. Daarna groeide in Holland en Utrecht de belangstelling voor de bloemen. Buitenstaanders gingen zich bemoeien met de tulpenhandel. De vraag naar de geliefde tulpenbollen nam enorm toe. Hierdoor konden handelaren de prijzen tot buitengewone niveaus laten stijgen. In januari 1637 bereikte de prijs zijn hoogtepunt en kostte een tulpenbol zelfs evenveel als een grachtenpand in Amsterdam. Tulpenbollen werden vervolgens ook doorverkocht aan mensen die de peperdure bloemen niet eens konden betalen. Ook werd er gehandeld in ‘opties’ op de tulpen. De bollen waren op dat moment nog maar net geplant: men betaalde vooruit en zou de tulp pas later ontvangen. Ook al werd termijnhandel verboden door de Staten van Holland, papieren contracten werden fanatiek doorverkocht voor grote sommen geld. De vorming van de eerste economische zeepbel ooit was een feit.
De tulpenmarktbubbel knapt
In februari 1637 klapte de speculatiegolf in elkaar. Door de ineenstorting ontstond chaos rondom alle lopende contracten. Mensen kwam erachter dat veel kopers de dure tulpen helemaal niet konden betalen. De prijzen stortten ineen. De tulpenproducenten konden niet langer hun tulpen  verkopen voor de absurd hoge bedragen. Ondanks alle onrust bleven de bloemen populair na de crash. Wel werden ze verkocht voor een meer schappelijke prijs.

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Denk aan:
- Inspirerende inleiding
- Welke beeldvormer(s) gebruik(en) jullie?
- Welk concreet materiaal gebruik je?

Daarna het beste/mooiste/leukste/meest creatieve idee aangeven

In break-out rooms
timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Wanneer alle vellen zijn neergelegd gaan de studenten rond en zetten een punt bij wat zij het beste idee vinden. Zo komt er een winnaar uit.

Waarvan werd de Republiek het rijkst in de Gouden Eeuw?
A
Moedernegotie
B
VOC
C
WIC
D
Walvisvaart

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke schilder schildert NIET in de Gouden Eeuw?
A
Rembrandt
B
Steen
C
van Gogh
D
Hals

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk venster hoort NIET in de Gouden Eeuw?
A
Floris V
B
Statenbijbel
C
Hugo de Groot
D
VOC

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de naam van het tijdvak dat vandaag is behandeld?
A
Tijd van monniken en ridders.
B
Tijd van burgers en stoommachines.
C
Tijd van regenten en vorsten.
D
Tijd van ontdekkers en hervormers.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Kunst in de Gouden Eeuw

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Verhaal voorlezen uit ‘Het grote Rembrandt voorleesboek’. Bij voorkeur over ‘de Nachtwacht’. Kunnen de studenten daarna naar het schilderij kijken en zich over de 15 details verwonderen.
Daarna gaan de studenten zelf als nachtwacht staan. Een van de studenten organiseert dit!

De 15 verborgen details van De Nachtwacht
1. GLANS Met 'smalt', een goedkoop pigment, gaf Rembrandt de hondenvacht een olieachtige glans, maar het pigment verkleurde en het hondje verdween een beetje. 2. WAPEN De schaduw van de hand van kapitein Banninck Cocq: volgens fijnproevers het verrukkelijkste detail. Duim en wijsvinger omlijsten heel subtiel het wapen van Amsterdam op het jasje. 3. KWASTJE Dat hij de beste was, bewijst Rembrandt met dit ogenschijnlijk simpele kwastje in koude en warme kleuren. Je kunt het bijna aanraken: zo echt, tastbaar en driedimensionaal.

4. SASKIA Sommigen geloven dat Rembrandt zijn overleden vrouw Saskia heeft vereeuwigd, maar dat klopt niet. Het is gewoon een meisje zoals de meester er velen schilderde. 5. KIP Niks is toeval: de 'klauwen' van de kip verwijzen (fonetisch) naar de 'kloven' (musketten/geweren) van de Kloveniers, de schutters op dit werk. 6. LIJNEN Je gaat het pas zien als je het doorhebt: deze lans, de musket eronder, de kleine lans met kwast: horizontale lijnen die naar het ­middelpunt wijzen. 7. VERMIST Hier houdt het beeld abrupt op. Afgesneden omdat het doek te groot was voor de wand in het stadhuis (nu Paleis). Mocht u de twee schutters die hier stonden vinden: u wacht eeuwige roem. 8. FOUTJE Inzoomen: dáár, naast de kraag, zit een transparant randje. Dit 'foutje' is met het vervagen van de verf weer tevoorschijn gekomen. 9. VRIJGEZEL De man met de vlag was altijd een vrijgezel en dat had een reden. Hij moest als het op vechten aankwam zonder wapen voorop in de strijd en had dus gerede kans op een fatale kogel.
10. NAMEN Onleesbaar, maar ze staan er: de namen van alle geportret­teerden. 11. FECIT Het bewijs, een geschilderde signering van de meester: 'Rembrandt f 1642' (f = fecit, heeft gemaakt). Hij begon waarschijnlijk al op zijn 33ste aan het doek. 12. DUO Kapitein Frans Banninck Cocq (links) en luitenant Willem van Ruytenburch, het belangrijkste duo. In de museumwinkel ook te koop als Playmobilpoppetjes. 13. KRUITHOORN Een jongen met een kruithoorn - voor het kruit in de musketten. Bijladen voor elk schot. 14. TRADITIE Een 16de eeuws schutterskostuum, al ouderwets in Rembrandts tijd. Waarmee hij wilde zeggen: de leden van de schutterij kennen een lange traditie. 15. ZELFPORTRET? Rembrandt zou zichzelf ook (deels) een plekje hebben toebedeeld op het schilderij, maar het bewijs daarvoor is nooit geleverd.

Nu jullie! In dezelfde groepen in break-out rooms
- Kies een schilderij uit de Gouden Eeuw
- Dit schilderij gaan jullie na maken
- Zoek attributen in je eigen huis
- Maak een foto of screenshot

Inspiratie: Rembrandt, Vermeer, Frans Hals, Jan Steen
timer
20:00

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaats hier jullie schilderij uit de Gouden Eeuw

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zal je het meest bijblijven van deze les?

Slide 35 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Uitleg over de belangrijke voorbereiding van de volgende les.
Hiervoor kun je de literatuur gebruiken van Hans Keissen/Cees van der Kooij.