Les 2

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les weet ik schrijffouten op te sporen.

In deze les: 
- interpunctie

Doel
Aan het einde van deze les ken ik de veel gemaakte schrijffouten in teksten en ik weet ze te verbeteren.

In deze les: 
- interpunctie
- dat / wat 
- aan elkaar of los 

Slide 2 - Tekstslide

Interpunctie: komma's 
  • als pauzeteken in de zin
  • tussen de delen van een opsomming
  • tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin
  • voordat of nadat je iemand hebt aangesproken
  • rondom een bijzin of een toevoeging over iets wat je daarvoor noemt
  • voor voegwoorden, zoals, omdat, maar, tenzij, dus
  • achter een aanhef in een brief of mail : Geachte mevrouw Janssen,
  • bij bijvoeglijke naamwoorden: de rode, grote auto

Slide 3 - Tekstslide

Interpunctie: . : " 
Punt. 
De punt moet aan het eind van de zin. Soms moet hij ook na afkortingen. Schrijf je mevrouw en gebruik je daar een afkorting voor: mevr. 

Dubbele punt : 
voor een opsomming, een uitleg of een citaat. 

Aanhalingstekens "" 
Deze gebruik je bij een citaat. Als je zegt: de docent zegt, dan komt er eerst een dubbele punt en dan de aanhalingstekens.

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters 
Hoofdletters moeten bij: 

  • namen van personen, dieren (Piet van Veen of meneer Van Veen) 
  • aardrijkskundige namen
  • namen van bedrijven, merken of organisaties
  • talen en dialecten 
  • heilige namen
  • feestdagen en historische gebeurtenissen 
  • aan het begin van de zin 
  • bij ‘s: ’s Morgens 

  • bij getallen komt er daarna geen hoofdletter:  47 bouwvakkers hebben de klus gedaan.

Slide 5 - Tekstslide

Zet de missende leestekens en hoofdletters op de juiste plaats 

geachte meneer de vries

dagmar houdt van pianospelen paardrijden en boksen

de vrouw riep boos uit bah ik lust geen komkommersoep

ik ging naar de kapper die ik al jaren ken om mijn pony te laten knippen

38 auto's waren betrokken bij een ongeluk in zuid frankrijk.

de boer werkt op het land zodat daar bloemkool kan groeien

wil je even helpen jurre vroeg ik 

ik wil het liefst een rode kleine auto van het merk alfa romeo 

wat sara durft is echt moedig

Slide 6 - Tekstslide

Geachte meneer De Vries
Dagmar houdt van pianospelen, paardrijden en boksen.
De vrouw riep boos uit: "Bah, ik lust geen komkommersoep!"
Ik ging naar de kapper, die ik al jaren ken, om mijn pony te laten knippen.
38 auto's waren betrokken bij een ongeluk in Zuid-Frankrijk.
De boer werkt op het land, zodat daar bloemkool kan groeien.
"Wil je even helpen, Jurre?" vroeg ik.
Ik wil het liefst een rode, kleine auto van het merk Alfa Romeo.
Wat Sara durft, is echt moedig.
Antwoorden 

Slide 7 - Tekstslide

Wat? Dat! 

  • aanwijzende voornaamwoorden
  • betrekkelijke voornaamwoorden 

Slide 8 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden  
Voorbeelden: die, deze, dat, dit 
Dit zijn woorden die een persoon, zaak, ding, enzovoort, aanwijzen. 
Bij mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden moet deze en die. Dit zijn de-woorden. De fiets, deze / die fiets
Bij onzijdige zelfstandige naamwoorde moet dit en dat. Dit zijn het-woorden. Het boek, dit/dat boek 
Aanwijzende voornaamwoorden 

Voorbeelden: die, deze, dat, dit 

Dit zijn woorden die een iets of iemand aanwijzen. 

Bij de-woorden (m,v): deze en die.
 De fiets, deze / die fiets

Bij het-woorden (onzijdig) moet dit en dat. Het dit/dat boek. 

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden 
Die, dat, wat, wie 
Deze woorden gaan over een woord dat er vlak voor staat. de regel: 
Die past bij mannelijk of vrouwelijk: de of meervoud 
Dat past bij onzijdig: het 



Die
- de scooter die
- de vrouw die
- de tafel die
Dat: 
- het toestel dat
- het gezeur dat  

Slide 10 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden:  wat  

Wat gebruik je in de volgende gevallen: 
1. bij woorden als: alles, iets, niets, veel 
Alles wat ik wil, is uitverkocht. 
2. bij de ovetreffende trap 
Het leukste wat hij te vertellen had, wist ik al. 
3. als het betrekking heeft op de hele zin
we gaan vanavond naar de bios, wat altijd heel gezellig is. 



Slide 11 - Tekstslide

Oefening 
Het schilderij ..... ik heb opgehangen, hangt scheef. 
De stoel .... ik kocht, bleek kapot te zijn.
Het slechte weer ..... wij verwachtten, bleef uit. 
Is dat alles .... we nodig hebben? 
Hij kwam telkens te laat, ..... mij behoorlijk irriteerde.  
Het boek .... hij aanprees, heb ik daarom gekocht. 
De kat ..... wij eten gaven, bleef bij ons. 

Slide 12 - Tekstslide

Antwoorden 
Het schilderij dat ik heb opgehangen, hangt scheef. 
De stoel die ik kocht, bleek kapot te zijn.
Het slechte weer dat wij verwachtten, bleef uit. 
Is dat alles wat we nodig hebben? 
Hij kwam telkens te laat, wat mij behoorlijk irriteerde.  
Het boek dat hij aanprees, heb ik daarom gekocht. 
De kat die wij eten gaven, bleef bij ons. 

Slide 13 - Tekstslide

Los, aan elkaar? 

Slide 14 - Tekstslide

Aan elkaar 
1. de hoofdregel in de Nederlandse taal:  samengestelde woorden en afleidingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar.
woensdagmiddag, vijfkamerappartement (beiden een eigen betekenis en zelfstandige naamwoorden) 
2. getallen in woorden tot en met duizend
vijfentwintig, miljoen en miljard zijn aparte woorden.
3. samengestelde voegwoorden, voornaamwoorden en bijwoorden 
aangezien, waarheen, waarop, ervoor, 
4. samengestelde werkwoorden 
voorbijlopen, koffiedrinken, ademhalen
5. bijvoeglijke naamwoorden die voelen als één woord
groenblauw, (mengkleur),  lichtgebouwd, rood-witte vlag moet los.. (rood en wit) 
6 Engelse woorden schrijf je in het Nederlands vaak aan elkaar en een streepje bij klinkerbotsing. 

Slide 15 - Tekstslide

Let op: 
  • het laatste deel geeft aan om wat voor ding het gaat; het eerste deel specificeert het laatste deel. Dus: een rugzak is een soort zak, net als een draagzak, een achterzak, een geldzak en een jaszak.
  • combinaties met alle en een telwoord worden altijd los geschreven: alle twee.
  • een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord schrijf je los.

Slide 16 - Tekstslide

Oefening. Goed of fout geschreven? 

1. fiets verhuur                          8. kennis maken 
2. zaterdag avond                    9. de geel zwarte bij
3. aangezien                               10 politie academie 
4. voorbijlopen 
5. waarover
6. maximum snelheid
7. backpackhotel 

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden van de oefening 

1. fietsverhuur                          8. kennismaken 
2. zaterdagavond                    9. de geelzwarte bij
3. aangezien                               10 politieacademie 
4. voorbijlopen 
5. waarover
6. maximumsnelheid
7. backpackhotel

Slide 18 - Tekstslide

Antwoord over de feestdagen 

Slide 19 - Tekstslide

Hier nog wat extra uitleg: 

De hoofdregel is: de officiële naam van een feestdag schrijf je met een hoofdletter. Volgens de bedenkers van de spelling is 'Kerstmis' (met hoofdletter) de officiële naam van het feest dat we vieren op 25 en 26 december. 
De aanduidingen 'kerstfeest' en 'kerst' zijn geen officiële namen en die schrijf je daarom klein.

De jaarwisseling. De 31e december is geen officiële feestdag, dus schrijf je 'oudejaarsdag', net als bij 'oud en nieuw' is  Maar dan. 'Nieuwjaar' wordt als een officiële benaming gezien voor 1 januari, dus dat krijgt een hoofdletter. Dat geldt dan weer niet voor 'nieuwjaarsdag', dat moet klein.

Samenstellingen worden niet met een hoofdletter geschreven: sinterklaasfeest

Slide 20 - Tekstslide

De regels van het streepje : niet in de les behandeld! 


1. samenstellingen met letters, lettercombinaties, cijfers en tekens
23-jarig mbo-diploma
2. bij een klinkerbotsing: lenteui= lente-ui, autoongeluk= auto-ongeluk
3. bij gelijkwaardige woorden die verwisseld kunnen worden
finaniceel-economisch, democratisch-liberaal 
4. als een letter of letters uit hoofdletters bestaan: X-benen, KRO-gids 
5. in samenkoppelingen: staakt-het-vuren, kant-en-klaar, een doe-het-zelver 
7. bij een afkorting met ge: ge-smst 
8. bij een woord die begint of eindigt met een afkorting: tv-gids, kleuren-tv
9. bij aardrijkskundige namen: Zuid-Afrika, Noord-Hollandse

Slide 22 - Tekstslide

Oefening 


Slide 23 - Tekstslide