Hoofdstuk 4.1 & 4.2 constante & variabele kosten

Zijn alle kengetallen nu duidelijk?

Dus: 
Omzetkengetallen
Voorraadkengetallen

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Financieel 1MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zijn alle kengetallen nu duidelijk?

Dus: 
Omzetkengetallen
Voorraadkengetallen

Slide 1 - Tekstslide

3.1: Omzetkengetallen
- omzet per m2 winkelvloeroppervlakte (WVO)
- omzet per fulltime medewerker
- omzet per gewerkt uur

Slide 2 - Tekstslide

 3.2: Voorraadkengetallen

- Gemiddelde voorraad
- Omzetsnelheid
- Omzetduur
- Voorraadefficiency 


Slide 3 - Tekstslide

Doelen van deze week
Inzicht in én berekeningen maken met:
- Overzicht van kosten
- Verdeling van kosten
- Constante en variabele kosten 
- Constante kostentarief (los materiaal)
- Bezettingsresultaat (los materiaal)

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 4
Verkoopprijs berekenen. 
We gaan in dit hoofdstuk de verkoopprijs berekenen met een brutowinstopslag waarbij er rekening gehouden wordt met de kosten die allemaal terugverdiend moeten worden

Slide 5 - Tekstslide

Kosten terugverdienen
Om te bepalen welke kosten je allemaal terug moet verdienen is het belangrijk om inzicht te hebben in deze kosten:
Hoeveel kosten heb je? 
Hoe deel je de kosten in?
Is er verspilling en kun je deze tegengaan?
Hoe verdeel je de kosten?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Constante en variabele kosten
Constante kosten:
Deze veranderen niet mee als je meer of minder 'produceert'
Variabele kosten:
Deze veranderen wél mee als je meer of minder 'produceert'
Verdeling van de kosten:

Slide 8 - Tekstslide

Constante Kosten
voorbeelden hiervan in de retail zijn:
- de huisvestingskosten
- de rente kosten van een lening
- belasting voor de auto
- energiekosten voor de winkel
- personeel dat vast in dienst is 

Slide 9 - Tekstslide

Variabele kosten
voorbeelden hiervan in de retail zijn:
- inkoopkosten
- verzendkosten
- verpakkingsmateriaal


Variabele kosten zijn altijd gelijk voor ieder product dat je meer verkoopt! 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld met een fietsfabriek 
De fabriek produceert fietsen en heeft de volgende kosten:
- Bedrijfspand
- Machines
- Arbeidsloon
- Onderdelen
- Energie voor machines
- Inventaris
- Magazijnkosten
- Verpakkingsmaterialen
Welke kosten zijn constant en welke zijn variabel? Doe de sleepvraag! 

Slide 12 - Tekstslide

Constante kosten
Variabele kosten
Machines
Arbeidsloon
Bedrijfspand
Onderdelen
Energie voor machines
Inventaris
Magazijnkosten
Verpakkingsmateriaal

Slide 13 - Sleepvraag

De fietsenfabriek heeft €3.250.000,- aan constante kosten.
Per fiets zijn de variabele kosten €275,-
Wat is de kostprijs van één fiets als er 100.000 fietsen gefabriceerd worden?

Slide 14 - Open vraag

Constante kostentarief
verdeling van de constante kosten over de te verwachten (gebudgetteerde) omzet
dus:
per verwachte (gebudgetteerde) euro omzet, hoeveel cent daarvan ben je kwijt aan de constante kosten? 

Slide 15 - Tekstslide

Constante kostentarief
de formule:
de totale constante kosten
de (gebudgetteerde) omzet
ook wel 
 C 
N

Slide 16 - Tekstslide

Een schoenenwinkel verwacht voor komend jaar een omzet te draaien van € 1.145.000,- De constante kosten zijn begroot op €435.100,- Bereken het constante kostentarief

Slide 17 - Open vraag

Constante kostentarief
een constante kostentarief van meer dan 1,00 betekend dus dat je meer (constante) kosten hebt dan dat je omzet haalt, en dus maak je verlies!! 

Slide 18 - Tekstslide

Bezettingsresultaat
Als je het constante kostentarief weet kun je aan de hand van de werkelijke omzet berekenen wat het bezettingsresultaat is. 
Het bezettingsresultaat geeft feitelijk weer of je genoeg gespaard hebt om de constante kosten terug te verdienen. 
Bij een positief getal heb je 'te veel' gespaard en bij een negatief getal kom je tekort. 

Slide 19 - Tekstslide

Bezettingsresultaat
(Werkelijke omzet - gebudgetteerde omzet) x    C  
                                                                                                 N
dus:
(W-N) X  C 
                 N

Slide 20 - Tekstslide

Een schoenenwinkel verwacht voor komend jaar een omzet te draaien van € 1.145.000,- De constante kosten zijn begroot op €435.100,- De werkelijke omzet is uitgekomen op €1.230.000,-
Bereken het bezettingsresultaat voor de schoenenwinkel

Slide 21 - Open vraag

Huiswerk
Deze week maken jullie:

Hoofdstuk 4.1 & 4.2 uit het boek: opgave 1 t/m 6
-

Slide 22 - Tekstslide