1.2 Spanning en stroomsterkte

1.2
Spanning en stroomsterkte
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.2
Spanning en stroomsterkte

Slide 1 - Tekstslide

Stroomsterkte
Geeft aan hoeveel elektronen er per seconde door een apparaat gaan.
Eenheid van Stroomsterkte (I) is Ampère (A).
Stroomsterkte meet je met een ampèremeter


Één Ampère kan je ook schrijven als 1 C/s.

Slide 2 - Tekstslide

Stroomkringen
Om überhaupt stroom te hebben, heb je een gesloten stroomkring nodig.

Vergelijk het met een brug die open staat. Een open brug = geen rijdend verkeer.

Slide 3 - Tekstslide

Spanning
Geeft aan hoe hard elektronen door een draad bewegen.
Eenheid van spanning (U) is Volt (V).
Spanning meet je met een voltmeter.



Spanning kan je ook schrijven als J/C.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen spanning en stroomsterkte?

Slide 6 - Open vraag

Spanningsbronnen
Spanningsbronnen zijn apparaten waar spanning uit komt.
Voorbeelden van spanningsbronnen zijn:
- Batterij
- Stopcontact
- Dynamo (moet ie wel draaien)

Uit het stopcontact in Nederland komt 230 V. Als iets in het stopcontact zit, noem je het aangesloten op het lichtnet.

Slide 7 - Tekstslide

Gelijkspanning

Stroomrichting blijft hele tijd gelijk.

(vroeger) moeilijk om te zetten van lage naar hoge spanning (en andersom)
Wisselspanning

Stroomrichting wisselt steeds van richting.

Makkelijk om te zetten van lage naar hoge spanning (en andersom)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Volt- en Ampèremeters aansluiten
Een voltmeter sluit je OVER een apparaat aan. (parallel)

Een ampèremeter sluit je NA een apparaat aan. (serie)

Hoe teken je dat?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Vermogen, spanning en stroomsterkte
Het vermogen van een apparaat hangt af van de spanning en de stroomsterkte. 
We kunnen vermogen uitrekenen met de formule:

P is vermogen (W)
U is spanning (V)
I is stroomsterkte (A)
P=UI

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeldsom
Ik heb een nieuwe computer gekocht die op 110 V werkt, en waar een stroomsterkte van 5 A doorheen loopt. Wat is het vermogen van mijn computer?
U = 110 V
I = 5 A

P=UI=1105=550W

Slide 13 - Tekstslide

Een droger heeft een vermogen van 2400W, wat is de stroomsterkte door deze droger als hij op het lichtnet is aangesloten? Rond je antwoord af op 1 cijfer achter de komma

Slide 14 - Open vraag

Formules combineren
Tot nu toe kennen we 2 formules met vermogen:

Als we de spanning en stroomsterkte weten, kunnen we het vermogen uitrekenen.
Met dit vermogen kunnen we weer een energie uitrekenen.
E=Pt
P=UI

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeldsom
Je vader doet de was, hiervoor gebruikt hij jullie wasmachine die aangesloten is op het lichtnet en waar een stroom van 15 A doorheen loopt. Als een was draaien 2,5 uur duurt. Hoeveel energie heeft de wasmachine dan verbruikt?


Slide 16 - Tekstslide

Antwoord voorbeeldsom
U = 230V
I = 15A
t= 2,5uur

P=UI=23015=3450W
3450W=3,45kW
E=Pt=3,452,5=8,625kWh

Slide 17 - Tekstslide

Voor het opladen van je telefoon steek je je oplader in het stopcontact, je oplader zet 230 V om naar 10 V. Tijdens het opladen gaat er 4 A door je telefoon. Als je je telefoon een dag lang oplaadt, hoeveel energie (in kWh) heeft deze dan verbruikt?

Slide 18 - Open vraag

Ik heb deze les geleerd:

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video