Quiz Economie - Hoofdstuk 2 (Hoe ga je met geld om?)

De     

hoofdstuk 2 quiz! Hoe ga je met je geld om?

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

De     

hoofdstuk 2 quiz! Hoe ga je met je geld om?

Slide 1 - Tekstslide

Geld lenen kost geld. Waarom?
A
Omdat je de lening terug moet betalen
B
Omdat je naast aflossing ook rente moet betalen

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn in Nederland de wettige betaalmiddelen?
A
Pinnen, creditcards en Euro's
B
Pinnen, contactloos en Euro's
C
Alleen Euro's
D
Euro's, pinnen, creditcards en contactloos

Slide 3 - Quizvraag

De nieuwe Nike's bij de footlocker sportwinkel zijn iets duurder dan de Adidas. Ik twijfel nog welke ik wil kopen. Hoe gebruik ik het geld?
A
als rekenmiddel
B
als betaalmiddel
C
als ruilmiddel
D
als spaarmiddel

Slide 4 - Quizvraag

Als de rente die de bank als vergoeding vraagt lager wordt dan:
A
Sparen de mensen meer
B
lenen de mensen meer
C
wordt het geld minder waard
D
wordt het geld meer waard

Slide 5 - Quizvraag

Welke formule gebruiken we bij het omrekenen van week naar jaar?
A
bedrag x 12
B
bedrag x 52
C
bedrag : 12
D
bedrag :52

Slide 6 - Quizvraag

Inkomsten die je ontvangt als je werkt noem je..
A
Winst
B
Salaris
C
Loon
D
Uitkering

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn drie geldfuncties, welke hoort er niet tussen?
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
D
Leenmiddel

Slide 8 - Quizvraag

Wat is aflossen?
A
Geld terugbetalen dat je hebt geleend
B
Geld gebruiken van een ander
C
Het niet uitgeven van een deel van je inkomen
D
Een vergoeding van de bank voor jouw spaargeld

Slide 9 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgave
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 11 - Quizvraag

Gebruik onderstaande leningtabel.
Salim leent € 8.000 en kiest voor een
looptijd van 48 maanden.
a Bereken de kosten van deze lening.
b Bereken hoeveel procent de kosten
zijn van het geleende bedrag.
Rond je antwoord af op één decimaal.


Slide 12 - Open vraag

Gebruik onderstaande tabel.
Ismaïl wil zijn fiets van € 745 verzekeren.
Hij twijfelt tussen pakket A en pakket B.
Bereken hoeveel premie Ismaïl gemiddeld per jaar
meer betaalt voor pakket B.

Slide 13 - Open vraag