2a/2b/2c Recap Unit 1

Welcome class 2!
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome class 2!

Slide 1 - Tekstslide

Goals of the lesson:
- Aan het einde van de les weet je:
         - wat je moet leren voor de toets
         - waar je de leerstof kan vinden
Aan het einde van de les heb je de grammatica van Unit 1 herhaald:
         - het verschil tussen one / ones
         - hoe en wanneer je must / mustn't moet gebruiken
         - hoe en wanneer je de present continuous moet gebruiken
         - hoe de woordvolgorde is in een Engelse zin
         - hoe je vragen moet stellen met vraagwoorden

Slide 2 - Tekstslide

In Learnbeat:
-> Checkbook

Study:
-> Vocabulary
-> Grammar
-> Phrases                                                 (tip: use "woordjes oefenen")

Slide 3 - Tekstslide

In your book:
-> in the back of the book

Study:
-> Vocabulary
-> Grammar
-> Phrases

Slide 4 - Tekstslide

GRAMMAR REVIEW

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

One  & Ones

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

5.1 Must(n't)
 MUST
Gebruik je als iets moet, het kan niet anders of het is een persoonlijke noodzaak.
 MUSTN'T
Gebruik je als iets NIET moet of NIET mag.

Slide 9 - Tekstslide

5.1 Must(n't)
 MUST
You must stay at home.
 MUSTN'T
You mustn't go outside.

Slide 10 - Tekstslide

Fill in must or mustn't
"We ... study for our exams. They're tomorrow."
A
must
B
mustn't

Slide 11 - Quizvraag


Fill in must or mustn't
"You ... smoke. It's not healthy."
A
must
B
mustn't

Slide 12 - Quizvraag


Fill in must or mustn't
"They ... play with fire. It's dangerous!"
A
must
B
mustn't

Slide 13 - Quizvraag


Fill in must or mustn't.
"People ... eat fruit every day. It's good for us."
A
must
B
mustn't

Slide 14 - Quizvraag

Present Continuous
  • Wanneer gebruik je de Present Continuous?

  • Hoe maak je de Present Continuous?

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de 'Present Continuous'?
  • De vorm gebruik je als iets aan de gang is op het moment dat je erover spreekt of schrijft.
  • Iets gebeurt dus op dit moment.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe ziet de vorm eruit?
am / are / is + werkwoord + ing

He is working at the moment.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
I am screaming at my computer right now.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
Timmy is sitting on a warm toilet seat.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
The cats are pushing all the buttons in the elevator.

Slide 20 - Tekstslide

Let op!
Als het werkwoord eindigt op een -e, dan laat je deze weg als je -ing toevoegt.

to dance - I'm dancing

Slide 21 - Tekstslide

Let op!
Als het werkwoord één lettergreep heeft en eindigt op een klinker + medeklinker verdubbel je de laatste medeklinker.

to hit        - hitting
to run       - running

Slide 22 - Tekstslide

Choose the Present Continuous:
Look! The birds ___ away!
A
fly
B
flying
C
are fly
D
are flying

Slide 23 - Quizvraag

Choose the Present Continuous:
We ___ English class right now.
A
have
B
are having
C
are have
D
are haveing

Slide 24 - Quizvraag

Choose the Present Continuous:
Why ___ for vacation?
A
are we leaving
B
are we leave
C
we leaving
D
we leave

Slide 25 - Quizvraag

Samenvatting
  • Je gebruikt de Present Continuous als iets nu gebeurt.

  • Dit is de vorm: am / are / is + ww + ing

  • Werkwoord eindigt op -e? Weg ermee!

  • Eén lettergreep, eindigt op klinker + medeklinker? = extra medeklinker!

Slide 26 - Tekstslide

Welke vraagwoorden ken je in het Engels? (er zijn er 7)
Question words

Slide 28 - Woordweb

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

WHAT puppy is the cutest?
WHICH pet do you prefer, a dog or a cat?

Slide 31 - Tekstslide

WHAT
brede keuze
(meer dan 3 dingen)
What's your favourite food?
What sports do you play?
What movie do you like best?
What's your favourite type of music?
WHICH
beperkte keuze (2 of hooguit 3 dingen)
Which club will win, Ajax or Tottenham Hotspur?
Which phone is better an i-phone or a Galaxy 10
Which of these car is faster, the Porsche or the Jaguar?

Slide 32 - Tekstslide

Welk vraagwoord moet hier komen:
_____ is this person?

Slide 33 - Open vraag

_____ do you prefer, red or white?

Slide 34 - Open vraag


_____ do you leave for school?

Slide 35 - Open vraag

____ did you do that?

Slide 36 - Open vraag

_____ do you live?

Slide 37 - Open vraag

___ are you thinking of?

Slide 38 - Open vraag

Fill in the question word:
... do I go now?

Slide 39 - Open vraag

Woordvolgorde + bijwoorden van frequentie

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 45 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 46 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
waar
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 47 - Sleepvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 48 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 49 - Quizvraag

Now Practice!

Present Continuous                                                              Must/Mustn't 

                                               Question Words
 One /                                                                                                          Word
Ones                                                                                                          Order

Slide 50 - Tekstslide