In deze les zitten 54 slides, met tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 3, Planten
Slide 1 - Tekstslide
Hoe te gebruiken?
Deze lessonup is te gebruiken als uitleg bij het boek.
* disclaimer deze lessonup geldt als aanvulling op vakateliers en boek en niet als vervanging.
De student ...
in het geel staan iedere keer de specifieke toetscriteria bij het onderdeel dat verder wordt uitgelegd.
Slide 2 - Tekstslide
Indeling in rijken
Bacteriën
Schimmels
Planten
Dieren
Het is complexer, maar dit is de samenvatting.
Slide 3 - Tekstslide
https:
Slide 4 - Link
Rijk van de schimmels
geen bladgroenkorrels
wel een celkern
en ook een celwand
voortplanting via sporen
ongeslachtelijke voortplanting
De student kan benoemen welke eigenschappen kenmerkend zijn voor een schimmel (geen bladgroenkorrels, celwand) en deze kennis toepassen.
Slide 5 - Tekstslide
Rijk van de schimmels
De paddenstoel is niet de hele schimmel maar het vruchtlichaam.
Schimmeldraden zitten in de bodem
De student kan de verschillende onderdelen/fasen uit de levenscyclus van een schimmel herkennen: mycelium, paddenstoel en sporen
Slide 6 - Tekstslide
Meercellige schimmels
Meercellige schimmels bestaan uit draden, de hyfen. Deze vormen een groot netwerk, het mycelium.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Korstmossen
zijn een symbiose (samenwerking) tussen twee organismen (alg en een schimmel)
zijn geen mos
Slide 9 - Tekstslide
Wieren en algen
Behoren tot de planten of de eencelligen
Eenvoudige bouw
Onderscheiden zich van andere plantengroepen doordat ze geen echte wortels, stengels en bladeren hebben.
Wieren en algen zijn in staat tot fotosynthese
De student kan benoemen dat de naam algen en wieren wordt gegeven aan organismen die in het water leven en nauw verwant zijn aan de planten.
Slide 10 - Tekstslide
Korstmossen
symbiose tussen een alg en een schimmel
langzame groeiers
geen echte wortels, stengels, bladeren, geen zichtbare schimmel vruchtorganen zoals paddestoelen.
De alg van deze symbiose is in staat tot fotosynthese
x
Slide 11 - Tekstslide
Eigenschappen planten
Belangrijk kenmerk van een plant is
dat het bladgroenkorrels of chorofyl bevat.
Andere kenmerken van de plant:
heeft een celkern
en de cellen hebben een celwand (van cellulose)
vacuole
De student kan benoemen welke eigenschappen kenmerkend zijn voor een plant (bladgroenkorrels, celwand) en deze kennis toepassen.
Slide 12 - Tekstslide
Cel van een plant
In de bladgroenkorrels (chlorofyl) gebeurt fotosynthese
Slide 13 - Tekstslide
Sporenplanten
De student kan planten indelen in de groepen sporenplanten, naaktzadigen en bedektzadigen op basis van hun kenmerken.
Slide 14 - Tekstslide
Mossen
zijn landplanten
hebben vochtinge leefomgeving nodig
geen transportsysteem van vaatbundels (daarom blijven ze klein)
nemen water op via hun dunne eenvoudige blaadjes
geslachtelijke voortplanting via sporen
sporendragers of sporenkapsels bevatten sporen.
Slide 15 - Tekstslide
Paardenstaarten
Zijn beter aangepast aan droger landleven dan mossen.
Hebben wortels en hun bladeren en stengels zijn beschermd met een wasachtige laag die uitdrogen tegengaat.
Stengels en bladeren bevatten vaatbundels.
Houtachtig materiaal zorgt voor stevigheid waardoor ze in de hoogte kunnen groeien (hoe hoger, hoe meer zonlcht).
Voortplanting via sporen.
Slide 16 - Tekstslide
Varens
Groeien uit een worteltak.
Meestal grote veernervige bladeren.
Onderkant van het blad ontstaan sporendragers (bruine puntjes).
Voortplanting via sporen (in de foto hiernaast zie je de oranje sporendoosjes met elk zeer veel sporen.
Slide 17 - Tekstslide
Sporen en zaden
Een zaad is veel groter dan een spore.
Een zaad bevat een embryonaal plantje met voedsel voor de kiemperiode.
Sporen bestaan slechts uit een cel met erfelijk materiaal omgeven door een omhulsel.
De student kan verschillen en overeenkomsten benoemen tussen sporen en zaden
Slide 18 - Tekstslide
Zaadplanten
Zaadplanten kun je in twee groepenonderverdelen:
Coniferen (naaktzadigen)
Bloemplanten (bedektzadigen)
Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden (embryonaal plantje met voedsel voor kiemperiode).
De student weet de zaadplanten onder te verdelen in naakt- of bedektzadigen.
Slide 19 - Tekstslide
Coniferen (naaktzadigen)
Conifeer betekent letterlijk 'kegeldrager'.
Coniferen hebben geen bloemen en vruchten, hun zaden ontwikkelen zich op de houtige schubben van kegels.
Naaldbomen behoren tot de coniferen (bekend van de dennenappels van de den, sparappels van de spar.
Naaktzadigen genoemd omdat de zaden zich niet in
een vrucht ontwikkelen.
Slide 20 - Tekstslide
Bloemplanten (bedektzadigen)
Tot de bloemplanten behoren de meeste planten:
loofbomen
struiken
kruidachtige planten
grassen (dus ook bamboe)
groente en fruit planten
Slide 21 - Tekstslide
Bloemplanten (bedektzadigen)
Bij bloemplanten spelen bloemen een centrale rol bij de voortplanting. Er zijn veel manieren van bestuiving.
Na bestuiving vindt bevruchting plaats in het vruchtbeginsel van de bloem. Het zaad kan zich ontwikkelen in het vruchtbeginsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht met daarin het rijpe zaad. Daarom noemt men dit bedektzadigen.
Slide 22 - Tekstslide
Transportweefsel
Kenmerkend voor hogere planten is dat door alle plantendelen - van wortel, stam, stengel, bladstelen, bladeren tot bloemstengels - netwerken lopen van kanaaltjes om water, voedingsstoffen en suikers op de plek van bestemming te krijgen
De student kan de verschillende vaattypen van de plant benoemen (hout en bastvaten) en tevens benoemen welke stoffen worden vervoerd in welk vaattype.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
Van plant tot plant
Planten geven ook goede eigenschappen door.
Dat begint bij een zaadje. Als het een grote plant is,
heeft deze ook weer zaadjes, die weer een plantje kunnen worden.
Als het ene zaadje beter en handiger groeit
dan het andere, neemt de kans om beter te groeien toe.
Slide 26 - Tekstslide
Bouw van een zaadplant
De student kan de 4 mogelijke onderdelen van een plant noemen (stengel, blad, wortel, bloem).
Slide 27 - Tekstslide
Stengel
De stengel heeft een aantal functies:
draagt de bladeren.
geeft stevigheid.
als de stengel groen is kan fotosynthese ook in de stengel plaatsvinden.
belangrijkste functie is: transport van water en voedingsstoffen.
De student kent de functie van de stengel en kan deze toelichten in relatie tot de sapstroom.
Slide 28 - Tekstslide
Waterstroom
Vanuit de wortels wordt water met opgeloste voedings-stoffen uit de bodem door houtvaten naar alle delen van de plant vervoerd.
Slide 29 - Tekstslide
Sapstroom
Vanuit de bladeren vervoert de plant door bastvaten de in water opgeloste suikers, die in het bladgroen zijn gemaakt.
Slide 30 - Tekstslide
Groei en opbouw boomstam
Bomen zijn bijzondere planten omdat ze de mogelijkheid hebben om "hogerop te komen" doordat ze beschikken over een extra stevige en houtachtige stengel (de stam).
De hoogste boom ter wereld is een kustmammoetboom (Sequoia sempervirens) van 115,61 meter staat in een afgelegen deel van het Redwood National Park in het noordwesten van de Amerikaanse staat Californië. Niet voor de toets, wel interessant.
De student kan uitleggen hoe groei in een boom plaatsvindt en kan de opbouw van de stam in jaarringen toelichten.
Slide 31 - Tekstslide
Groei en opbouw boomstam
Het cambium vormt naar buiten toe bastvaten (de bast van de stam) en naar binnen toe de houtvaten (het hout van de stam) De levende laag van bastvaten wordt elk jaar vernieuwd, maar de laag houtvaten blijft bestaan, ook al zijn de cellen afgestorven.
De student kan uitleggen hoe groei in een boom plaatsvindt enkan de opbouw van de stam in jaarringen toelichten.
Slide 32 - Tekstslide
Groei en opbouw boomstam
De ringen in een boomstam worden gevormd door de lagen houtvaten die elk jaar aangemaakt worden. In het voorjaar groeit de boom snel en is er een grote sapstroom nodig, daartoe worden grote houtcellen aangemaakt (hout met een lichte kleur). Naarmate het seizoen vordert worden er minder grote houtcellen aangemaakt (hout met een donkere kleur).
De student kan uitleggen hoe groei in een boom plaatsvindt en kan de opbouw van de stam in jaarringen toelichten.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Wortels
Drie belangrijke functies van wortels:
verankeren de plant
opnemen van water en voedingszouten
reservevoedsel opslaan
en ... ongeslachtelijke voortplanting bij sommige planten (wortelstokken).
De student kan de drie functies van wortels benoemen en kan het onderdeel van de wortel benoemen dat verantwoordelijk is voor de opname van water en voedingszouten
Slide 35 - Tekstslide
Wortels
De student kan de drie functies van wortels benoemen en kan het onderdeel van de wortel benoemen dat verantwoordelijk is voor de opname van water en voedingszouten
Slide 36 - Tekstslide
Wortel
Soms heeft een plant één hoofdwortel met zijwortels.
Soms groeien vele kleinere wortels in de grond, zoals bij prei.
De wortelharen zorgen voor wateropname. Omdat het wortelstelsel miljoenen wortelharen heeft kan er veel water en voedingszouten worden opgenomen.
Slide 37 - Tekstslide
Bladeren
Een blad heeft meestel aan brede, platte vorm waardoor er een groot oppervlak ontstaat.
Hierdoor kan het blad veel zonlicht opvangen.
Het blad neemt ook koolstofdioxide op. Dit dringt door via de huidmondjes van een blad.
Deze zitten vooral aan de onderkant van het blad.
De huidmondjes geven zuurstof af en nemen het ook op.
Verdamping vindt ook plaats via huidmondjes van het blad.
Slide 38 - Tekstslide
Bladgroenkorrels (Chloroplasten)
In alle groene delen van een plant.
Maakt fotosynthese mogelijk.
Slide 39 - Tekstslide
Fotosynthese
Zorgt er voor dat planten van anorganische stoffen (water en koolstofdioxide) organische stoffen (glucose) kunnen maken.
glucose is de bouwstof van alle delen van een plant.
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Video
Bloemen
Bloemen hebben als belangrijke functie voor de geslachtelijke voortplanting te zorgen
De student kan de verschillende onderdelen van een bloem herkennen en benoemen.
Slide 42 - Tekstslide
De stamper is het vrouwelijke geslachtsorgaan van een bloem en vormt de vrouwelijke geslachts-cellen (de eicellen) in de zaadbeginsels. Als de vrouwelijke geslachts-cellen zijn bevrucht groeien de zaadbeginsels uit tot de zaden van een plant.
Het vruchtbeginsel groeit mee en vormt een beschermende vrucht om te het zaad.
De student kan van de verschillende onderdelen van een bloem de functie benoemen.
Slide 43 - Tekstslide
Meeldraden zijn de mannelijke geslachtsorganen van een bloem. De helmknoppen produceren stuifmeelkorrels die de mannelijke geslachtscellen (de zaadcellen) bevatten.
Veel bloemen hebben kroonbladeren en kelkbladeren die op de bloembodem groeien. De kelkbladeren beschermen de bloem in de knop. De kroonbladeren kunnnen felgekleurd zijn of juist onopvallend. Dit hangt van de wijze van bestuiving van de bloem af.
De student kan van de verschillende
onderdelen van een bloem de functie benoemen.
Slide 44 - Tekstslide
functies bloem
Slide 45 - Tekstslide
Bestuiving, bevruchting & zaadverspreiding
Bestuiving is: stuifmeel wordt via insecten of de wind van een bloem naar da andere gebracht.
Bevruchting is: de kern van een eicel een een zaadcel (stuifmeel) smelten samen en vormen een kiem.
Zaadverspreiding is: via de wind, dieren of door de plant zelf worden zaden ver van de moederplant verspreid.
De student kan beschrijven wat er onder bestuiving, bevruchting en zaadverspreiding bij planten wordt verstaan en kan beschrijven wat er achtereenvolgens gebeurt bij de bevruchting en zaadvorming van een zaadplant.
Slide 46 - Tekstslide
Slide 47 - Video
Slide 48 - Video
Geslachtelijke voortplaning
Bij geslachtelijke voortplanting vindt er een versmelting plaats van de mannelijke geslachtscel (in het stuifmeel) met de vrouwelijke geslachtscel.
De student kan uitleggen wat er bedoeld wordt met geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting.
Slide 49 - Tekstslide
Ongeslachtelijke voortplaning
Bij ongeslachtelijke voortplanting kan een deel van de plant uitgroeien tot een nieuwe plant, de nakommelingen beschikken over hetzelfde erfelijke materiaal en daarmee dezelfde eigenschappen als de ouderplant.
De student kan uitleggen wat er bedoeld wordt met geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting.
Slide 50 - Tekstslide
blz 80 1.4.8
De student kan verschillende vormen van ongeslachtelijke voortplanting
bij planten noemen en beschrijven
Slide 51 - Tekstslide
Knollen
Planten kunnen ook stengelknollen vormen waarin reservevoedsel wordt opgeslagen. In het voorjaar kunnen deze knollen uitgroeien tot een nieuwe plant.
De student kan benoemen welke types knollen planten kunnen hebben en bij elk type een voorbeeld noemen
Slide 52 - Tekstslide
Bolgewassen
Bolgewassen zoals uien, tulpen, narcissen slaan hun reservevoedsel op in gespecialiseerde bladeren onder de grond, de zogenoemde bolrokken.
De student kan de verschillen tussen bol- en knolgewassen benoemen.
Slide 53 - Tekstslide
zaadverspreiding 3.4.9 blz 83
De student kan voorbeelden geven van windbestuiving en bestuiving door dieren en kan verschillende typen zaadverspreiding bij planten noemen