Herh. H.5 NN5 Lezen en woordenschat 3TL/3GL

Hoofdstuk 5  3GT NN5
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5  3GT NN5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Heb je duidelijk je eigen naam ingevuld? 
Dit is belangrijk omdat: 
  • Ik wil zien WAT je hebt gedaan
  • Ik dan kan zien OF je het hebt gedaan
  • Ik kan zien HOE je het hebt gedaan 
  • En het belangrijkste: Ik kan zien of je het hebt begrepen. 
Ga terug als je je naam nog niet hebt ingevuld en begin opnieuw. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk verband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Niet controleerbaar.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er niets van zeggen.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.

Slide 7 - Quizvraag

0

Slide 8 - Video

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 9 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...


Voorbeeld van een mening (standpunt):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 10 - Tekstslide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 11 - Tekstslide

CONCLUSIE

- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.

- Korte herhaling van meningen en argumenten.

-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...



Voorbeeld van een conclusie:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Slide 12 - Tekstslide

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 13 - Tekstslide

In welke alinea('s) kun je de mening van de schrijver lezen?
A
alinea 1
B
alinea 2
C
zowel in alinea 1 en 2

Slide 14 - Quizvraag

In alinea 2 staat 'Ik vind dat'.
Dit is een signaalwoord voor het geven van een mening.
Welke ander signaalwoord voor mening staat ook in alinea 2?

Slide 15 - Open vraag

De schrijver zegt: 'Ik vind dat de hond direct in beslag moet worden genomen'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 16 - Open vraag

De schrijver zegt: 'Een pittig gesprek is volgens mij een slecht plan'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 17 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 18 - Open vraag

Understatement

Slide 19 - Tekstslide

Overdrijving

Slide 20 - Tekstslide

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Gerard gaat dood van de honger.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Jouw zusje is aan de stevige kant.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De deeltoets van H5 barst van de fouten.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De familie Kardashian zwemt in het geld.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De hond had er geen bezwaar tegen om uitgelaten te worden, want hij liet zijn plas al op de drempel lopen.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Doe oortjes in

en bekijk de volgende

korte filmpjes!

Slide 27 - Tekstslide

0

Slide 28 - Video

0

Slide 29 - Video

0

Slide 30 - Video

0

Slide 31 - Video

0

Slide 32 - Video

STIJLFIGUREN
gebruik je om indruk te maken op een luisteraar of lezer.
 
Het zijn taalmiddelen om dat wat je wilt zeggen, treffender of sterker uit te drukken.


Slide 33 - Tekstslide

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 34 - Tekstslide

Understatement

Je gebruikt mooie woorden om iets minder erg te maken. 

Je bent een paar pondjes aangekomen.

Slide 35 - Tekstslide


De hond van de buren doet zijn behoeft altijd voor onze deur.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
mensen ontslaan
C
poept
D
heeft nodig

Slide 36 - Quizvraag


We verzuipen in het werk.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
mensen ontslaan
C
hebben het heel druk
D
heel vaak

Slide 37 - Quizvraag


Ik heb je nu al voor de honderdste keer gewaarschuwd.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
mensen ontslaan
C
niet geslapen
D
heel vaak

Slide 38 - Quizvraag


In de vakantie is in ons huis ongewenst bezoek geweest.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
mensen ontslaan
C
niet geslapen
D
ingebroken

Slide 39 - Quizvraag


Na de gymles kwamen we met onze tong op de schoenen bij Engels aan.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
mensen ontslaan
C
niet geslapen
D
doodmoe

Slide 40 - Quizvraag


Het gaat slecht met het bedrijf en de directie gaat reorganiseren.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
mensen ontslaan
C
failliet
D
hebben het heel druk

Slide 41 - Quizvraag


Hij heeft een glaasje teveel op.
Wat wordt er bedoeld?
A
is dronken
B
heeft dorst
C
niet geslapen
D
hebben het heel druk

Slide 42 - Quizvraag


De hond van de buren doet zijn behoefte altijd voor onze deur.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 43 - Quizvraag


We verzuipen in het werk.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 44 - Quizvraag


Ik heb je nu al voor de honderdste keer gewaarschuwd.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 45 - Quizvraag


In de vakantie is in ons huis ongewenst bezoek geweest.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 46 - Quizvraag


Na de gymles kwamen we met onze tong op de schoenen bij Engels aan.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 47 - Quizvraag


Het gaat slecht met het bedrijf en de directie gaat reorganiseren.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 48 - Quizvraag


Hij heeft een glaasje teveel op.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 49 - Quizvraag


Ik heb van de zenuwen geen oog dicht gedaan.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement

Slide 50 - Quizvraag

GELEERD?

VERSCHILLENDE TAALMIDDELEN

HERKENNEN EN BEGRIJPEN



- overdrijving

- understatement


Slide 51 - Tekstslide

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 52 - Open vraag