Theme 3 asking questions

Goodmorning 
Today's planning:

- How to ask questions
- making exercises



1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsBasisschoolGroep 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goodmorning 
Today's planning:

- How to ask questions
- making exercises



Slide 1 - Tekstslide

Welke saying hoort hierbij?
'Het net redden'

Slide 2 - Open vraag

Today's goal
I can turn a normal sentence into a question

Slide 3 - Tekstslide

Are you ill?
(ben je ziek?)

Will he be there tomorrow?
(zal hij er morgen zijn?)

Is your friend Max sporty?
( is je vriend Max sportief)
  1. Kijk of het woord waarmee je de zin wilt beginnen voor komt in het volgende rijtje:
 am/is/are
 was/were 
was –> bij I, he, she, it in de verleden tijd
were –> bij you, we, they in de verleden tijd
 can/could
 will/would
 must
2. Ja? –> Dan kun je de vraagzin met dat (hulpwerk)woord laten beginnen. De voorbeelden hiernaast laten dat zien.

Slide 4 - Tekstslide

Do you walk to school? 
Loop je naar school?


Does he swim every morning? 
Zwemt hij elke morgen? 


 Did he walk the marathon?
Liep hij de marathon?
Nee? –> Nu moet je een trucje uit halen. Voor het stellen van de vraag, zet je nu do/does/did vooraan.

do –> bij I, you, we, they
does –>bij he, she, it
did –> in de verleden tijd

Slide 5 - Tekstslide

Maak 1 vraag met een van de volgende woorden:
am/is/are/was/were

Slide 6 - Open vraag

Maak de zin vragend:
I walk to school everyday.

Slide 7 - Open vraag

Have or has
bij have |has | had moet je kijken of het een hulpwerkwoord is om de voltooide tijd te maken --> Does he have a dog?

 of dat het gebruikt wordt in combinatie met ‘got’. In het laatste geval gebruik je have | has om de vraag mee te beginnen. 
 --> Has he got the flu?
In de andere gevallen begin je de vraag met do | does| did.

Slide 8 - Tekstslide

Welke saying hoort hierbij?
'Het net redden'

Slide 9 - Open vraag

Heb je het doel van de les behaald?
I can turn a normal sentence into a question
A
Ja ik heb het doel behaald. Ik begrijp alles.
B
Nee ik heb het doel niet behaald. Ik snap er niks van.
C
Ik snap het een beetje, maar het lukt nog niet zelfstandig.
D
Ik snap het goed, maar ik maak nog wel fouten.

Slide 10 - Quizvraag

Homework:
finnish all exercises of theme 3
do exercise 1 until 10 of theme 4

Slide 11 - Tekstslide