Afsluiting

Planning
  • Inhalers SO
  • Afsluiting H5
  • boek bladzijde 113/114/115
  • zelfstandig maken: in stilte!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planning
  • Inhalers SO
  • Afsluiting H5
  • boek bladzijde 113/114/115
  • zelfstandig maken: in stilte!

Slide 1 - Tekstslide

1
  • Oefenen met tijdsvolgorde
  •  Zet de gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde, van vroeger naar later.
A De Republiek wordt onafhankelijk.
B De Spanjaarden veroveren Antwerpen.
C Einde van de Gouden Eeuw.
D Oprichting van de VOC.
E Oprichting van de WIC.
  • De juiste volgorde is: B, A, D, E, C.

Slide 2 - Tekstslide

2
  • Maak de juiste combinaties.

Slide 3 - Tekstslide

3ab
  • a Maak de tekst kloppend.
Stel, in een deel van Europa was de graanoogst mislukt. Dan was er minder graan en steeg de vraag naar graan op de stapelmarkt van Amsterdam. Handelaren verhoogden / verlaagden dan hun prijs. Ze maakten dan meer winst.
  • b Welke omschrijving past het best bij het begrip ‘stapelmarkt’?
  •  Een plaats waar goederen opgeslagen liggen tot de handelaar een koper heeft.

Slide 4 - Tekstslide

4a
  • Maak de zinnen kloppend.
In 1585 veroverden de Spanjaarden Antwerpen. De stad kwam na de verovering in handen van katholieken . Veel  protestantse
kooplieden en ambachtslieden vluchtten toen naar Nederlandse steden. Daar zetten
zij hun handel en bedrijven wel voort.

Slide 5 - Tekstslide

4b
  • Was de grote bloei van handel en nijverheid in Holland en Zeeland belangrijk voor het verloop en de afloop van de Opstand?
  • Ja, want hierdoor hadden de opstandelingen genoeg geld om de Opstand tegen de Spanjaarden vol te houden.

Slide 6 - Tekstslide

5a
  • a In de 17e eeuw was er veel handel tussen West-Afrika, Amerika en Europa. Welke twee begrippen passen daarbij?
  • □□ B Migratie.
  • □□ E Wereldeconomie.

Slide 7 - Tekstslide

5b
  • Leg je twee antwoorden bij a uit.
  • Migratie, want er werden groepen mensen (onder dwang) naar een ander gebied verplaatst.
  • Wereldeconomie, want met de driehoekshandel verkochten landen van over de hele wereld producten aan elkaar.

Slide 8 - Tekstslide

6
  • Na 1590 werden in Amsterdam meer dure stoffen verkocht dan voor 1590. Wat is daarvoor
de juiste verklaring?

  • ◯ B Door de bloeiende handel waren er in Amsterdam meer kopers voor zulke stoffen.

Slide 9 - Tekstslide

7a
  • a Uit welke sociale laag kwamen de regenten?
  • ◯ C Rijke burgers uit de steden.

Slide 10 - Tekstslide

7b
  • Welke zinnen gaan over de stadhouder (S) en welke over een regent (R)? Zet een S of een R voor de zin.
  • Hij is opperbevelhebber van het leger van de Republiek. S
  • Hij besluit over wetten, de rechtspraak en de belastingen van een gewest. R
  • Hij overlegt met anderen over de buitenlandse politiek van de Republiek. R
  • Hij wordt door de meeste gewesten benoemd. S
  • Hij is bijna altijd een lid van de familie Van Oranje. S

Slide 11 - Tekstslide

8ab
  • a Hoe heet de vorm van bestuur waarbij de koning alle macht heeft?
  • Absolutisme.
  • b Welke twee zinnen over het bestuur van koning Lodewijk XIV zijn juist?
  • □□ A Ambtenaren waren volgens Lodewijk beter te vertrouwen dan de adel.
  • □□ E Lodewijk was ervan overtuigd dat God hem de macht had gegeven.

Slide 12 - Tekstslide

8c
  • Lodewijk verbood in zijn land het protestantse geloof. Wat was hiervan een gevolg? Gebruik in je antwoord de volgende woorden: migratie • Republiek •
verdraagzaamheid.
  • Er ontstond migratie, want veel protestantse Fransen vluchtten naar de Republiek. Daar was verdraagzaamheid en werden ze niet vervolgd vanwege hun geloof.

Slide 13 - Tekstslide

9a
De 17e eeuw heet ook wel de tijd van regenten en vorsten. Een vorst is een ander woord
voor koning.
a Past bij de volgende landen het woord ‘regent’ of het woord ‘vorst’? Vul het schema in.

Slide 14 - Tekstslide

9b
  • Welk woord past het beste bij Europa in de 17e eeuw: het woord ‘regent’ of het woord ‘vorst’? Leg je antwoord uit.
  • Het woord ‘vorst’, want de meeste landen in Europa werden
in de 17e eeuw door vorsten (koningen) met absolute macht
bestuurd.

Slide 15 - Tekstslide

Historische vaardigheden
Normen en waarden

Slide 16 - Tekstslide

Normen en waarden 
Wat mensen belangrijk vinden in hun leven: waarde.
Dingen die je normaal vindt om te doen: norm.

Slide 17 - Tekstslide

10: maak de zinnen kloppend
In de 17e eeuw verdeelden regenten de banen onderling; zo bleven de regentenfamilies
lange tijd aan de macht. Tegenwoordig worden bestuurders gekozen. Dit is een verandering van normen .
Tegenwoordig keuren we slavernij af; we vinden vrijheid en gelijkheid heel belangrijk. Dat is een verandering van waarden.
Koning Lodewijk XIV had aan zijn hof allerlei regels voor de adel bedacht. Deze regels zijn een voorbeeld van normen.

Slide 18 - Tekstslide

11
  • De oorspronkelijke bewoners van Amerika ontvingen de Europese ontdekkingsreizigers heel gastvrij. Als ze wisten wat wij nu weten, hadden ze dat misschien niet gedaan. Leg dat uit.
  • Bijvoorbeeld: dan wisten ze dat ze allerlei dodelijke ziekten zouden
krijgen. Of: dan wisten ze dat de Europeanen hen aan het werk
zouden zetten op plantages. Of: dan wisten ze dat de Europeanen
hun manier van leven wilden veranderen door hun het christelijke
geloof op te dringen.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een norm en een waarde?

Wat is een norm? Een gedragsregel. Iets dat je moet doen om je waarde te bereiken.


Bijvoorbeeld Waarde = ik wil mijn diploma halen/ Norm= hard leren

Waarde= wat je belangrijk vindt

Slide 20 - Tekstslide

-> Je normen en waarden!

Slide 21 - Tekstslide

De normen van de kerk
Norm: Wat iets of iemand belangrijk vindt

Ketters: Mensen die niet dezelfde norm hadden dan de kerk. 

Slide 22 - Tekstslide

Op welke manier verschillen onze normen en waarden t.o.v.. de Gouden Eeuw? Noem een voorbeeld:

Slide 23 - Open vraag