Steigerungsformen

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3,4

Die Steigerungsformen des Adjektivs

Ziele

• Je weet wat de overtreffende trap is.
  
• Je weet hoe je de stellende, vergrotende en overtreffende trap in het Duits maakt.
  
• Je kunt de overtreffende trap als bijvoeglijk naamwoorden gebruiken en zelf toepassen in zinnen.
  
• Je weet welke vergelijkingswoorden er in het Duits zijn en de Nederlandse vertalingen. 
  

Overtreffende trap

Je kunt bijvoeglijk naamwoorden vergroten,
zoals lief - liever - het liefst.

Je kent drie niveaus van "overtreffende trap"

1. Positiv = stellende trap.

2. Komparativ = vergrotende trap.

3. Superlativ = overtreffende trap.

De overtreffende trap (=Steigerungsformen)

Maak de overtreffende trap van de volgende bijvoeglijk naamwoorden.

Uitzondering (1/4)

A. vergrotende trap valt een -e weg. 

Wanneer?

-1-> bijvoeglijk naamwoord op -el;

• dunkel - dunkler - am dunkelsten

-2-> bijvoeglijk naamwoord op -er met klanken -eu- en -au- ervóór.

• teuer - teurer - am teuersten

Uitzondering (2/4)

B. Overtreffende trap met -esten. Wanneer?

-1-> eindigen op een klinker (a, o, au, ...)

• neu - neuer - am neuesten

-2-> eindigen op een -d of -t

-3-> eindigen op een sis-klank (s, ß, sch, z)

• weiß - weißer - am weißesten

-4-> klemtoon op laatste lettergreep

Uitzonderingen (3/4)

C. Korte bijvoeglijk naamwoorden, die een -a-, -o- of -u- hebben, krijgen vaak in de vergrotende én overtreffende trap een Umlaut.. Let op: NIET allemaal.

• lang - länger - am längsten
• jung - jünger - am jüngsten.

Uitzonderingen (4/4)

D. Onregelmatige vormen (leer deze!)

• groß - größer - am größten
• gut - besser - am besten
• oft - häufiger - am häufigsten
• hoch - höher - am höchsten

mehr im Handbuch)

De vergrotende en overtreffende trap als bijvoeglijk naamwoord

Je vervoegt de woorden net zoals anders, dus met uitgangen.

X vergrotende trap: -er + uitgang

Waar is de kleinere auto?

= Wo ist das kleinere Auto?

X overtreffende trap: -st + uitgang

Waar is de kleinste auto?

= Wo ist das kleinste Auto?

Vergleichungswörter (vergelijkingswoorden)

Meine Schwester ist ...
als ich!

1. kleinest
2. kleinerest
3. kleiner
4. klein

Dein Buch ist ... als mein Buch.

1. neuere
2. neuer
3. neurer
4. neurer

Zij koopt meer dan hij.

1. ...mehr als er.
2. ...mehr dann er.
3. ...mehr dann ihn.
4. ...mehr als ihn.

De villa is groter dan het huis.
Die Villa ist ... das Haus

1. großer als
2. größer dann
3. größer als
4. großer dann

Übersetze ins Niederländische:
Die Weihnachtsferien sind länger als die Herbstferien.

Ich esse ... Äpfel, aber noch ... Birnen. (gern). Vul alleen de woorden in.

Geht es dir jetzt ... (gut) als gestern?

Wo ist es ... in Griechland oder in Schweden?(warm)

Was ist der ... Gipfel?(hoch, hoogste)

meer dan genoeg

jonger dan jij

het liefst altijd

Notiere 3 Sachen, die du in der Stunde gelernt hast.

Diese Frage (1!) habe ich noch zum Thema.

Hausaufgaben

Digital oder im Buch die Aufgaben machen.