Station taalverzorging vbk1 perron 4

Taalverzorging VBK1 perron 4
De Rooi Pannen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging VBK1 perron 4
De Rooi Pannen

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Elke persoonsvorm heeft in de tegenwoordige tijd drie vormen:
  • ik-vorm
  • ik- vorm + t
  • ik-vorm + en

De ik-vorm is de vorm die bij 'ik' hoort
bv. lopen - ik loop

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van 'kijken'?
A
kij
B
kijk
C
kijke
D
kijken

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van 'worden'?
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van 'verhuizen'?
A
verhuiz
B
verhuis
C
verhuizen

Slide 5 - Quizvraag

Opdrachten uit het boek
lezen:Herhalen persoonsvorm
maken: opdr. 1

lezen: Het schrijven van pv in tt
maken: opdr. 2 t/m 4


Slide 6 - Tekstslide

Gebruik ik-vorm
Als 'ik' het onderwerp is:
Ik ga naar huis.
Als 'je/jij' het onderwerp is en dat direct achter de pv staat:
Ga je naar huis?

Als je luistert, hoor je ook geen -t als je=jij achter de pv staat.

Slide 7 - Tekstslide

Is de ik-vorm in deze zin goed gespeld?
Loop je naar huis?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Is de ik-vorm in deze zin goed gespeld?
Wordt je kok?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Opdrachten uit het boek

lezen:
Het gebruik van de ik-vorm

maken: opdr. 5
                

Slide 10 - Tekstslide

Gebruik van ik-vorm + t
Je gebruikt ik-vorm + t in alle gevallen, behalve als:
  • ik voor of achter de pv staat
  • je of jij achter de pv staat (je moet je en jij door elkaar kunnen vervangen)

Mijn vader fietst naar zijn werk.
Hij loopt niet zo graag.

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek


maken: opdr. 6


Slide 12 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'koken' in:
Hij ....... graag pasta.
A
kokt
B
kookt
C
koken
D
kookdt

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Gebruik ik-vorm + en
Je gebruikt de ik-vorm + en als het onderwerp in het meervoud staat:
Mijn ouders eten graag appels.
Mijn broer en ik eten liever chips.

Slide 15 - Tekstslide

opdrachten uit het boek


maken: opdr. 8 en 10

Slide 16 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'worden' in:
........ je later politieagent?
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 17 - Quizvraag

Persoonsvorm in de verleden tijd
Als je naar de verleden tijd kijkt, kun je alle werkwoorden in drie verschillende groepen verdelen. Elke groep heeft zijn eigen spellingregels.
  • -de(n) - bv. ik speelde
  • -te(n) - bv. ik fietste
  • andere klank - bv. ik keek

Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten uit het boek


maken: opdr. 12 - 14 - 15 - 16


Slide 19 - Tekstslide

voltooid deelwoord
Als je wilt weten of je een voltooid deelwoord met een 'd' of 't' schrijft, dan kun je het langer maken. Je hoort dan een 'd' of een 't'.

gewandeld - de gewandelde afstand
gekookt - de gekookte pasta

Slide 20 - Tekstslide

pv in vt en voltooid deelwoord
Er is nog een andere manier om achter de spelling van de pv in de vt en de spelling van het vd te komen:

't ex-kofschip

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. Kijk naar de stam van het werkwoord.
  2. Wat is de laatste letter?
  3. Staat de laatste letter in 't ex-kofschip?
  4.  ja: vt: te(n) vd: t                               nee: vt: de(n) vd: d

Slide 25 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. fietsen 
  2. fiets
  3. s
  4. ja:     vt: fietste(n)                   vd: gefietst

Slide 26 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. wandelen
  2. wandel
  3. l
  4. nee:   vt: wandelde(n)                         vd: gewandeld

Slide 27 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. surfen
  2. surf
  3. f
  4.   ja:     vt: surfte(n)                                vd: gesurft

Slide 28 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'bellen' in:
Tim heeft naar huis ............
A
bellen
B
gebelt
C
gebeld
D
belde

Slide 29 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'verhuizen' in:
Wij zijn vorige week naar Tilburg .........
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisde
D
verhuiste

Slide 30 - Quizvraag

Opdrachten uit het boek

maken: opdr. 18 - 20 - 21 - 23 - 24
                                         

Bij opdr.  23: Maak er een zinnetje van.
Ik ben ziek.                                  Ik was ziek
                                                                       

Slide 31 - Tekstslide

In de herhaling
Hierna komen een filmpje en een schema waarin alles nog eens herhaald wordt

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'vluchten' in de vt in:
Hij .................. naar huis.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchtten

Slide 35 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'antwoorden' in de vt in:
Esther .................. niet op mijn vraag.
A
antwoorde
B
antwoorden
C
antwoordde
D
antwoordden

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide