3.2 Bacteriën en Schimmels

3.2 Bacteriën en schimmels
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.2 Bacteriën en schimmels

Slide 1 - Tekstslide

TERUGBLIK

Slide 2 - Tekstslide

Van wie is welke cel?
Dier
Schimmel
Bacterie
Plant

Slide 3 - Sleepvraag

Bacteriën
schimmels
dieren
planten
geen celwand
bladgroen korrels
geen celkern
wel celwand, 
celkern, geen bladgroenkorrels

Slide 4 - Sleepvraag


Een bacterie heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 5 - Quizvraag


Een cel van een schimmel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 6 - Quizvraag


Een plantencel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 7 - Quizvraag


Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 8 - Quizvraag

Bacteriën

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Bacteriën
- Geen celkern
- Wel een celwand
- Geen bladgroenkorrels
- Eéncellig, ze bestaan uit 1 cel. 
- Met een gewone microscoop alleen als 
  kleine puntjes of streepjes ziet. 
                                         
Alleen als je ze honderdduizenden keren vergroot, kun je zien hoe ze 
er in werkelijkheid uitzien.

Slide 11 - Tekstslide

Voortplanting 

Bacteriën planten zich voort door deling.
Hoe ze dat doen?

1.  Eén bacterie deelt in tweeën.
2.  Die 2 groeien totdat ze weer even groot zijn.
3.  Dan gaan die 2 zich ook weer delen.
4.  Dan zijn er 4 en die gaan zich ook weer delen......

Bij gunstige omstandigheden delen ze zich elk half uur. 
Er moet dan voedsel en vocht zijn en de temperatuur moet goed zijn. 
Er ontstaat dan een hele grote groep, zo'n groep noem je een bacteriekolonie. 
Een bacteriekolonie kun je met het blote oog zien.


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Het menselijk lichaam telt 10x meer bacterien dan cellen
In de darmen zitten ontzettend veel bacteriën. De meeste zijn nuttig. 
Ze helpen bij het verteren van voedsel.
Door de goede, nuttige bacteriën hebben schadelijke bacteriën geen kans. Nuttige bacteriën beschermen de huid.
In je mond zitten 25 x meer bacteriën 
dan er mensen op de aarde leven.
Het zijn veel nuttige bacteriën maar er zijn ook schadelijke bacteriën.
Nuttige bacteriën
De meeste bacteriën voeden zich met resten van dode organismen.
Zo ruimen bacteriën, net als schimmels andere organismen op. Daarbij ontstaan voedingstoffen voor planten. Bacteriën en schimmels worden reducenten genoemd. 
Het menselijk lichaam telt 10 x meer bacteriën dan cellen

Slide 14 - Tekstslide

Voedsel maken

Bacteriën kunnen een rol hebben bij het maken van voedsel.

Die speciale bacteriën worden gebruikt bij het maken van voedingsmiddelen.

Slide 15 - Tekstslide

Schadelijke bacteriën
Voedsel bestaat uit (delen van) organismen. Voorbeelden hiervan zijn: vlees, vis, fruit en groenten. 

Voor bacteriën is dat ook voedsel, daarom kunnen ze daar goed op leven. 

Het voedsel gaat daardoor bederven. Als wij bedorven voedsel eten, kunnen we daarvan ziek worden.

Er zijn bepaalde soorten bacteriën die mensen ziek kunnen maken. De bacteriën delen zich dan in je lichaam. Longontsteking, keelontsteking en oorontsteking zijn voorbeelden van ziekten veroorzaakt door bacteriën. 

Slide 16 - Tekstslide

8. Je kunt gevaren en gebruik van bacteriën noemen.
• Nuttige bacteriën.
– Bacteriën ruimen dode organismen op in de natuur.
– Een laagje bacteriën op je huid beschermt tegen ziekte.
– Bacteriën in je darmen helpen bij de vertering van je voedsel.
– Mensen maken voedsel met bacteriën, bijv. yoghurt en zuurkool.
• Schadelijke bacteriën.
– Bacteriën kunnen voedsel bederven.
– Bacteriën kunnen ziekten veroorzaken, bijv. oorontsteking.
7. Je kunt de bouw en voortplanting van bacteriën beschrijven. 
• De bouw van bacteriën.
– Bacteriën bestaan uit één cel.
• De voortplanting van bacteriën.
– Bacteriën planten zich voort door deling.
Onthoud

Slide 17 - Tekstslide

Schimmels

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Schimmels
Schimmels hebben een celkern. 
Ze hebben ook een celwand. 
Ze hebben geen bladgroenkorrels. 
Ze bestaan uit lange, dunne draden die je schimmeldraden noemt.  

Schimmels kunnen ééncellig of meercellig zijn. De eencellige schimmels zijn gisten. 
Als er schimmel op je boterham zit, zie je die schimmeldraden als 'pluisjes'

Slide 20 - Tekstslide

Voortplanting
Gisten planten zich voort door deling
Schimmels planten zich voort met sporen. Een spore is een cel waaruit een nieuwe schimmel kan groeien. De sporen kunnen ontstaan aan het uiteinde van de schimmeldraden. Bij sommige schimmels ontstaan de sporen in speciale organen: de paddenstoelen. Hiernaast zie je een paddenstoel die de sporen vrijgeeft. 

Slide 21 - Tekstslide

Nuttige schimmels
Schimmels halen voedsel uit resten van dode organismen. Zoals afgevallen bladeren of dode dieren in het bos. In de natuur zijn schimmels daardoor erg nuttig. Ze ruimen dode organismen op, hierom worden ze reducenten genoemd. 
Mensen kunnen schimmels nuttig gebruiken. Er zijn drie manieren waarop mensen schimmels gebruiken:
• om te eten: zoals champignons
• om voedsel te maken: zoals brood, bier, kaas.
• om medicijnen te maken: antibiotica
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4

Slide 22 - Tekstslide


In 1920 ging de engelse arts Alexander Fleming met vakantie en liet een rotzooi achter in zijn laboratorium.
Toen hij terugkwam ontdekte hij dat de bacteriën in zijn schaaltjes op sommige plekken dood waren. 
Op deze plekken groeide namelijk een schimmel. 
Zo ontdekte hij penicilline (een antibiotica). 
Antibiotica worden sindsdien gebruikt om bacteriën te doden. 
Peniciline: hoe (soms) schimmels bacteriën verslaan

Slide 23 - Tekstslide

Schadelijke schimmels
Schimmels kunnen voedsel bederven.

Schimmels kunnen ziekten veroorzaken bij planten, dieren en mensen. Bijv. zwemmerseczeem. 


Slide 24 - Tekstslide

• Nuttige schimmels.
– Schimmels ruimen dode organismen op in de natuur.
– Mensen eten schimmels, bijv. champignons.
– Mensen maken voedsel met schimmels, bijv. brood.
– Mensen maken medicijnen met schimmels, bijv. antibiotica.
• Schadelijke schimmels.
– Schimmels kunnen voedsel bederven.
– Schimmels kunnen ziekten veroorzaken, bijv. voetschimmel.
• De bouw van schimmels.
– Veel schimmels bestaan uit schimmeldraden.
• De voortplanting van schimmels.
– Uit sporen kunnen nieuwe schimmels groeien.
– Bij sommige schimmels ontstaan de sporen in paddenstoelen.
Onthoud

Slide 25 - Tekstslide

Aan het werk! Bio voor Jou
Wat? 3.1 Bacteriën en  Schimmels - opdrachten 6 t/m 12

Waar? In Magister.me in de studiewijzer mens en natuur. 

Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Test Jezelf!

timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide

Nog zin in een Quizje?

Slide 27 - Tekstslide

Voortplanting van Bacteriën:
Bacteriën planten zich voort
door te delen
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 28 - Quizvraag

Een bacterie
A
bestaat uit een bacteriekolonie
B
bestaat uit een klein groepje cellen
C
bestaat uit 1 cel
D
is geen cel

Slide 29 - Quizvraag

Bacteriën hebben
A
wel een celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
B
wel een celwand wel een celkern geen bladgroenkorrels
C
geen celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
D
wel een celwand geen celkern geen bladgroenkorrels

Slide 30 - Quizvraag

Bacteriën
A
zijn nuttig omdat ze een beschermende laag op je huid vormen
B
zijn nuttig voor de natuur, ruimen (resten) van organismen op
C
zijn nuttig omdat ze voor voedselproductie worden gebruikt
D
A, B en C zijn waar

Slide 31 - Quizvraag

Bij warm weer leg je voedsel in de koelkast
A
omdat het voedsel dan beter smaakt
B
ziekmakende bacteriën kunnen zich dan minder voortplanten
C
het hoeft niet, eigenlijk is dat onzin
D
gezonde bacteriën blijven dan beter aanwezig in het voedsel

Slide 32 - Quizvraag

Roy zegt: Bacteriën planten
zich voort door deling

Emily zegt dat bacteriën zich voeden met dode resten van organismen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Roy: waar Emily: niet waar
D
Roy: niet waar Emily: waar

Slide 33 - Quizvraag

Mayke zegt dat sla kan bederven door bacteriën, het stinkt dan.

Görkem zegt dat bij de bereiding van yoghurt bacteriën worden gebruikt
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Mayke: waar Görkem: nietwaar
D
Mayke: nietwaar Görkem: waar

Slide 34 - Quizvraag

Een bacterie bestaat uit:
A
1 cel
B
2 cellen
C
meer cellen

Slide 35 - Quizvraag

Een bacterie heeft een celwand?
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quizvraag

Een bacterie heeft een celkern?
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Bacteriën
A
planten zich niet voort
B
vermeerderen zich door te delen
C
planten zich voort met zaadjes

Slide 38 - Quizvraag

Bacteriën zijn nuttig als reducenten in de natuur.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Bacteriën kunnen voedsel doen bederven.
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Bacteriën kunnen oorontsteking veroorzaken.
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Een bacteriële infectieziekte kan worden bestreden met antibiotica.
A
onjuist
B
juist

Slide 42 - Quizvraag

Bij de productie van zuurkool worden bacteriën gebruikt.
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quizvraag

Noem de 3 kenmerken om de vier rijken te ordenen?
A
Bladgroenkorrels, celkern en cytoplasma
B
Bladgroenkorrels, celkern en celwand
C
Blad, stengel en wortel
D
Celkern, celwand en slijmvliescellen

Slide 44 - Quizvraag

Hoeveel bacteriën heb je na een uur delen als de bacterie zich om de 30 minuten deelt?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 45 - Quizvraag

Welke hoort niet thuis bij de 4 rijken?
A
Bacterien
B
Dieren
C
Mensen
D
Planten

Slide 46 - Quizvraag

Wat zijn twee gunstige omstandigheden voor bacterien?
A
Koude temperatuur en vocht
B
Droog en voedsel
C
Warmte en droog
D
Warmte en vocht

Slide 47 - Quizvraag

Vul in:

Met ... 1 ... kun je ... 2 ... doden.
Dat doe je omdat deze ziekten veroorzaken
A
1: schimmels 2: sporen
B
1: bacteriën 2: schimmels
C
1: sporen 2: schimmels
D
1: antibiotica 2: bacteriën

Slide 48 - Quizvraag

Schimmels hebben:
A
wel een celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
B
wel een celwand wel een celkern geen bladgroenkorrels
C
geen celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
D
wel een celwand geen celkern geen bladgroenkorrels

Slide 49 - Quizvraag

1. Schimmeldraden zijn lange, dunne draden waaruit
veelzijdige schimmels meestal bestaan
2. Sporen zijn cellen waaruit een nieuwe schimmel of plant
kan ontstaan
A
1 : waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 50 - Quizvraag

Waarom was de ontdekking van Fleming erg belangrijk
A
Veel mensen hadden last van een schimmelinfectie
B
De ontdekking was leuk maar niet heel erg belangrijk
C
Door de ontdekking konden alle schimmels onschadelijk worden gemaakt
D
Veel mensen stierven door ontstekingen

Slide 51 - Quizvraag


Hoe noem je de onderdelen bij nr. 1?
1
A
cellichamen
B
sporen
C
vruchtlichamen
D
schimmeldraden

Slide 52 - Quizvraag


Schimmels zijn opgebouwd uit
A
sporen
B
wortels
C
plaatjes
D
draden

Slide 53 - Quizvraag


Hoe noem je de onderdelen bij nr. 1?
1
A
cellichamen
B
sporen
C
vruchtlichamen
D
schimmeldraden

Slide 54 - Quizvraag


Paddenstoelen hebben een functie bij de voortplanting van schimmels
A
ja
B
nee

Slide 55 - Quizvraag

Voor het bereiden van deze producten worden schimmels gebruik:
1: Brood
2: Wijn
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 56 - Quizvraag