HV1 Neue Kontakte K2

Kapitel 2: Wir
In deze lessonup wordt de stof uit hoofdstuk 2 herhaald.
- woordenschat NL-DU
- woordenschat DU-NL
- grammatica
- zinnen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 2: Wir
In deze lessonup wordt de stof uit hoofdstuk 2 herhaald.
- woordenschat NL-DU
- woordenschat DU-NL
- grammatica
- zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat NL-DU
Deze woorden moet je in het Duits kunnen schrijven.
Halve punt aftrek bij:
- vergeten hoofdletter
- vergeten Umlaut
- spelfout

Slide 2 - Tekstslide

De broer

Slide 3 - Open vraag

De vaders

Slide 4 - Open vraag

De halfzus

Slide 5 - Open vraag

De vriendinnen

Slide 6 - Open vraag

Het meisje

Slide 7 - Open vraag

De grootouders

Slide 8 - Open vraag

doen, maken

Slide 9 - Open vraag

voorstellen

Slide 10 - Open vraag

mooi, knap

Slide 11 - Open vraag

tweeëndertig

Slide 12 - Open vraag

vijftig

Slide 13 - Open vraag

een miljoen

Slide 14 - Open vraag

wonen

Slide 15 - Open vraag

Woordenschat DU-NL
Van deze Duitse woorden moet je de Nederlandse betekenis kennen. 

Slide 16 - Tekstslide

die Verwandten

Slide 17 - Open vraag

havo: die Zahl
vwo: Gefällt es dir?

Slide 18 - Open vraag

havo: gratulieren
vwo: zu zweit

Slide 19 - Open vraag

havo: witzig
vwo: es gibt

Slide 20 - Open vraag

Grammatica havo
De werkwoorden sein en haben in de tegenwoordige tijd.
Bedenk welk werkwoord je nodig hebt en vul de juiste vervoeging in.

Slide 21 - Tekstslide

Ich ______ drei Onkel.

Slide 22 - Open vraag

________ deine Brüder hübsch?

Slide 23 - Open vraag

Deutschland _______ sehr groß.

Slide 24 - Open vraag

Wie viele Geschwister ________ ihr?

Slide 25 - Open vraag

Stefan ______ im Urlaub in Österreich.

Slide 26 - Open vraag

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 27 - Sleepvraag

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
haben
habt
hat

Slide 28 - Sleepvraag

Zinnen (Sprachmittel)
Vertaal de zinnen naar het Duits.

Slide 29 - Tekstslide

Dat is mijn oma.

Slide 30 - Open vraag

Kun je de nicht omschrijven?

Slide 31 - Open vraag

Ik heb me gehouden aan het leerwerk op magister.
Ja
Nee

Slide 32 - Poll

De werkwoorden sein haben en werden in de tegenwoordige tijd. 
Vragende voornaamwoorden.
Bedenk welk werkwoord/vragend voornaamwoord je nodig hebt en vul de juiste vervoeging in.

Slide 33 - Tekstslide

Ich ______ drei Onkel.

Slide 34 - Open vraag

______ deine Brüder hübsch?

Slide 35 - Open vraag

Deutschland ______ sehr groß.

Slide 36 - Open vraag

_______ du morgen fünfzehn?

Slide 37 - Open vraag

Vertaal:
- Wie ben jij?
- Wat is dat?

Slide 38 - Open vraag

Zinnen (Sprachmittel)
Vertaal de zinnen naar het Duits.

Slide 39 - Tekstslide

Dat is mijn oma.

Slide 40 - Open vraag

Dat zijn onze grootouders.

Slide 41 - Open vraag

Nee, ik heb geen broers en zussen.

Slide 42 - Open vraag

Ik heb me gehouden aan het leerwerk op magister.
Ja
Nee

Slide 43 - Poll