Eindtoets verkoop Entree

• Retail
• MBO
• Studiejaar 1

Kennisvragen

• Voor de pauze:
• Kennisvragen
• Opdrachten in het boek 
• Na de pauze 
• Prijsvergelijking huismerken
• Praktijk: examenonderdelen 2024
• 
  

12-5-2025 

1. Welke vorm van geld
zie je op de afbeelding?

1. Schap
2. Chartaal
3. Giraal
4. Broos

2. Bij het controleren van geld kun je de "kijk, voel en kantelmethode" gebruiken. Waar let je op bij "kijk"?

1. Je kijkt of de handtekening op het biljet wel echt is.
2. Je kijkt of de inkt op het biljet de juiste kleur heeft.
3. Je kijkt of het serienummer klopt.
4. Je kijkt of je een watermerk ziet.

3. Op welke afbeelding zie je een computerkassa?

1. Afbeelding links
2. Afbeelding midden
3. Afbeelding rechts

4. Hoe heet de code die
je op de afbeelding ziet?

1. Barcode
2. Betaalcode
3. PLU code
4. Price look up code

5. Welke functie van de kassa wordt hier omschreven:
"De bedragen bij elkaar optellen"

1. Bewaarfunctie
2. Controlefunctie
3. Registratiefunctie
4. Rekenfunctie

6. Welke functie van de kassa wordt hier omschreven:
"Bijhouden hoeveel en welke artikelen er zijn verkocht"

1. Bewaarfunctie
2. Controlefunctie
3. Registratiefunctie
4. Rekenfunctie

7. Waar wordt €8.67 op afgerond?

1. € 8,60
2. € 8,65
3. € 8,70
4. € 9,00

8. Amy werkt achter de kassa. Een klant moet € 27,35 betalen en geeft Amy €50. Welk bedrag krijgt de klant van Amy terug?

1. € 2,65
2. € 3,75
3. € 22,65
4. € 23,75

9. Daan werkt achter de kassa. Een klant moet € 9,10 betalen en geeft Daan € 20. Welk bedrag kan Daan aan de klant vragen, zodat ze minder wisselgeld terug hoeft te geven?

1. € 0,10
2. € 0,05
3. € 0,90
4. € 9,10

10. Waarom kiezen sommige winkels ervoor om cadeaus voor de klant in te pakken?

1. Klanten komen anders nooit meer terug naar de winkel.
2. Klanten kunnen niet inpakken, dus kan de winkelmedewerker dat beter doen.
3. Verkoopmedewerkers moeten leren om cadeaus in te pakken, dus veel oefenen.
4. Het is een manier om klanten te binden.

11. Op welke manier kun je een funshopper het beste helpen?

1. De klant de mogelijkheid geven om even bij een zelfscankassa af te rekenen.
2. De klant helpen het artikel zo snel mogelijk te vinden.
3. Een gesprek aangaan met de klant.
4. Vragen zo kort en snel mogelijk proberen te beantwoorden.

12. Wie is de zender in het onderstaande voorbeeld?

Bo werkt in een supermarkt. Het is erg druk bij de kassa, dus Bo besluit om een collega om hulp te vragen. Door de microfoon zegt ze: " Wessel extra kassa alsjeblieft."

1. Wessel
2. Bo
3. Alle collega's
4. Klanten

13. Hoe kan interne ruis ontstaan?

1. De radio staat aan.
2. Er is veel lawaai op straat.
3. Er wordt hard gepraat.
4. De zender spreekt in een andere taal.

14. Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?

1. Boos kijken.
2. Iemand aankijken als je met hen praat.
3. Met iemand praten.
4. Zwaaien met je armen.

15. Welke van deze is een gesloten vraag?

1. Hoe gaat het met je?
2. Hoeveel procent korting krijg ik op dit artikel?
3. Is de korting geldig op dit artikel?
4. Waar bent u naar op zoek?

16. In welke fase van het verkoopgesprek is het belangrijk dat je weet welke artikelen er in de winkel worden verkocht?

1. Bij het ontvangen en begroeten.
2. Tijdens de behoefte analyse.
3. In de voorstelfase van het gesprek.
4. Tijdens de afsluitfase van het gesprek.

Hoe heet de aparte ruimte in de winkel waar goederen binnenkomen?

1. Binnenkomstruimte.
2. Ontvangstruimte.
3. Welkomstruimte.
4. Goederenruimte.

Op welke brief staat specifieke
informatie over de inhoud
van de bestelling?

1. Factuur.
2. Meldingsformulier.
3. Pakbon.
4. Vrachtbrief.

Kijk naar deze pakbon.
Wie is de leverancier?

1. Webtoffee
2. Yunaal
3. Mark
4. Aliya Tower

Uit hoeveel
colli bestaat
deze bestelling?

1. 9
2. 7
3. 5
4. 3

Miriam werkt in een supermarkt. Er is een lading groente en fruit geleverd. De leidinggevende van Miriam vraagt of ze wil controleren of het fruit vers is. Welke controle wordt uitgevoerd?

1. 100% controle
2. Steekproef
3. Kwantitatieve controle
4. Kwaliteitscontrole

Welke van de onderstaande zaken hoort tot de niet-criminele derving?

1. Een kassamedewerker geeft een bekende van hem teveel wisselgeld terug.
2. Een magazijnmedewerker let niet goed op en laat een doos vallen.
3. Een verkoopmedewerker stopt een kledingstuk in haar tas.
4. De vulploegmedewerker opent een zak chips en eet ze op.

Welk van de producten
verplaats je met een
rolcontainer?

1. Dozen woonaccesoires.
2. Een wasmachine.
3. Pallet met artikelen.
4. Doosjes met telefoons.

Wat is de betekenis van het
symbool op de doos?

1. De inhoud is breekbaar.
2. De dozen mogen niet gestapeld worden.
3. De inhoud moet rechtop blijven.
4. De inhoud mag niet nat worden.

Welke van de genoemde producten moet je FIFO aanvullen?

1. 
2. 
3. 
4. 

Waarom gebruiken winkels het FIFO systeem?

1. Om artikelen zo snel mogelijk te verkopen.
2. Om nieuwe voorraad zo snel mogelijk te verkopen.
3. Om trendy artikelen zo snel mogelijk te verkopen.
4. Om bederfelijke producten zo snel mogelijk te verkopen.

Wat betekent de
afkorting RMA?

1. Regelrecht met autorisatie.
2. Repareren met autorisatie.
3. Reproductie met autorisatie.
4. Retour met autorisatie.

Arjan werkt in een winkel waar pc games worden verkocht. Er zijn veel verschillende games waar klanten uit kunnen kiezen.
Wat is de doelgroep van deze winkel?

1. Smalle doelgroep.
2. Brede doelgroep.
3. Horizontale doelgroep.
4. Verticale doelgroep.

Wat wordt bedoeld met de attentiewaarde van de winkel?

1. De mate waarin klanten naar binnen worden getrokken door het exterieur.
2. De mate waarin klanten artikelen in de actie kopen.
3. De mate waarin het exterieur van de winkel klanten laat stoppen.
4. De mate waarin de winkel door het exterieur opvalt tussen andere winkel.

Op welke afbeelding zie
je een open etalage?

1. Afbeelding A
2. Afbeelding B
3. Afbeelding C
4. Afbeelding D

Welk artikel is niet
geschikt om buiten
te presenteren?

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat wordt er bedoeld met
het winkelinterieur?

1. De buitenkant van de winkel.
2. De doelgroep waarop de winkel gericht is.
3. De inrichting van de winkel.
4. Het aanbod van artikelen.

Welk presentatiemiddel
zie je op de afbeelding?

1. Kratten of kisten
2. Rek
3. Schap
4. Vitrine

Wat betekent spiegelen ?

1. Artikelen in piramidevorm in de winkel presenteren.
2. Artikelen sorteren op kleur en deze mooi in een schap presenteren.
3. Artikelen vooraan in het schap plaatsen.
4. Een spiegel in de winkel ophangen zodat de winkel groter lijkt.

Opdrachten in het boek

Opdracht 7.02 op Blz.228
            Opdracht 7.04 /7.05 op Blz. 230
Opdracht 7.08 op Blz. 233
  Opdracht 7.13 Blz. 238
Opdracht 7.18 Blz. 242
Opdracht 7.23 Blz. 246

A en B merk

Doel van de les:

Je leert wat huismerken zijn en hoe ze verschillen tussen supermarkten. 

Je gaat kijken naar: 

 - Prijs

- Uiterlijk van de verpakking

- Verschil met A-merken

Een A merk is ......

- een merk met grote naamsbekendheid;

Welke A merken ken jij?

Een A merk is ...

- een product dat de trend set (voorop loopt);

Een A merk is ...

een product waar veel reclame voor wordt gemaakt;

Een A merk ......

wordt door alle reclame meer verkocht;

Een A merk ....

- is door alle marketing duur!

Welke A merken gebruiken jullie thuis en waarom?

Welk merk is er (naast een A merk) nog meer?

1. Huismerk
2. Eigen merk
3. Winkelmerk
4. B merk

B merk ....

- Lijkt qua uiterlijk sterk op een A merk;
- Wordt weinig maar meestal geen reclame voor gemaakt;
- Is hierdoor goedkoper

B-merk

A merk 

B merk

2,82 euro

1,60
euro

Aan de slag!

Wat heb je deze les geleerd?