TL3: letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Taalgebruik
letterlijk en figuurlijk
                     Letterlijk of  figuurlijk?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Taalgebruik
letterlijk en figuurlijk
                     Letterlijk of  figuurlijk?

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Kan je figuurlijk taalgebruik herkennen
  • Ken je het verschil tussen  uitdrukking en spreekwoord
  • Kun je zelf zinnen maken met een uitdrukking
  • Lever je samen 1  meerkeuze quizvraag in over deze lesstof
Aan het eind van de les:
Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Kun je figuurlijk taalgebruik herkennen

Kun je zelf zinnen maken met een uitdrukking 

**Lever je samen 1 meerkeuze quizvraag in over deze     lesstof

Slide 2 - Tekstslide


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

'tegen de lamp lopen'


Wat is er gebeurd?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'tegen de lamp lopen'



Wat betekent het nu?

Slide 5 - Tekstslide


Nog meer voorbeelden van figuurlijk taalgebruik:

  • de baard in de keel krijgen
  • geld moet rollen
  • over zijn woorden struikelen
  • in de put zitten

uitdrukkingen en spreekwoorden zijn altijd figuurlijk bedoeld!
Hoe zoek je ze op in het woordenboek?

Slide 6 - Tekstslide

En nu even oefenen!
We oefenen nog even.......

quiz
telefoon
je eigen naam

Slide 7 - Tekstslide

Je moet nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb een zere keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Je gaat in tweetallen aan de slag: Leerplein / klas:

1. Lees de leertekst (232)
   Uitdrukking en spreekwoord
2. Maak samen opdracht 9a,b,c  
                                               10a,b,c,d 

3. Klaar? Maak een quizvraag: opdracht 11a,b (232)
             Lever in, volgende les beginnen we met de quiz
timer
17:00
nagekenen?

Slide 14 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Kan je figuurlijk taalgebruik herkennen
  • Ken je het verschil tussen  uitdrukking en spreekwoord
  • Kun je zelf zinnen maken met een uitdrukking
  • Lever je samen 1  meerkeuze quizvraag in over deze lesstof
Aan het eind van de les:
Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Kun je figuurlijk taalgebruik herkennen

Kun je zelf zinnen maken met een uitdrukking 

(Lever je samen 1 meerkeuze quizvraag in over deze lesstof)

Slide 15 - Tekstslide