Presentatie nederlands
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
SLEEP DE VRAAG NAAR
HET JUISTE ZINSDEEL
Meewerkend voorwerp
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Wie/wat + gezegde?
Wie/wat + gezegde + onderwerp?
Aan wie/wat + gezegde + onderwerp?
Slide 2 - Sleepvraag
Geef een voorbeeld
van een infinitief
van een infinitief
Slide 3 - Woordweb
Wat is "veranderd" in deze zin?
Zij had haar kamer veranderd.
Zij had haar kamer veranderd.
A
Infinitief
B
Persoonsvorm
C
Voltooid deelwoord
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Zij lost het probleem snel op.
Zij lost het probleem snel op.
Slide 5 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
De krant leest mijn vader altijd direct.
De krant leest mijn vader altijd direct.
A
De krant
B
Mijn vader
Slide 6 - Quizvraag
In welke zin staan de strepen goed?
A
Gisteren | hebben Sanne en Max | een taart gemaakt.
B
Gisteren hebben | Sanne en Max | een taart | gemaakt.
C
Gisteren | hebben | Sanne en Max | een taart | gemaakt.
D
Gisteren | hebben | Sanne | en | Max | een taart | gemaakt.
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin heeft geen lijdend voorwerp?
A
De kinderen eten snoepjes en koekjes.
B
Anne loopt over het strand met een paraplu.
C
Luuk schrijft een kaart voor oma.
D
De man koopt een banaan op het station.
Slide 8 - Quizvraag
Noem voorbeelden van
een zelfstandig naamwoord
een zelfstandig naamwoord
Slide 9 - Woordweb
Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen?
Gisteren | speelden | de jongens | op straat | met de bal.
Gisteren | speelden | de jongens | op straat | met de bal.
A
Gisteren, speelden, op straat, met de bal
B
Gisteren, de jongens, met de bal
C
Gisteren, op straat, met de bal
D
Speelden, op straat, met de bal
Slide 10 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou
Slide 11 - Sleepvraag
Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin?
Ik zou dat wel eens willen eten.
Ik zou dat wel eens willen eten.
A
Zou
B
Willen
C
Eten
