Lezen klas 2 - Tekstverbanden 2

Lezen
 
tekstverbanden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen
 
tekstverbanden

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al van LEZEN?

  • onderwerp, deelonderwerp
  • hoofdgedachte
  • kernzin
  • alinea's (witregels, inspringen)
  • tussenkop
  • bronvermelding
  • tekstsoort
  • tekstdoel
  • illustraties
Tekstverbanden en 
signaalwoorden

  • opsommend verband
  • tegenstellend verband
  • chronologische verband

Hoe zat dat ook alweer?

Slide 2 - Tekstslide

Tekstverband

Een tekstverband geeft aan wat twee zinnen of twee alinea's met elkaar te maken hebben.


Slide 3 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. 
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DAARNA kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tijdsvolgorde in.
Dit noem je een CHRONOLOGISCH verband

Slide 4 - Tekstslide

CHRONOLOGISCH VERBAND

Slide 5 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft moeder me overhoord.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan de woordjes EERST, EN en OOK kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets opgesomd.
Dit noem je een OPSOMMEND verband

Slide 6 - Tekstslide

OPSOMMEND VERBAND

Slide 7 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje MAAR kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tegenstelling in.
Dit noem je een TEGENSTELLEND verband

Slide 8 - Tekstslide

TEGENSTELLEND VERBAND

Slide 9 - Tekstslide

Verband tussen zinnen
In Hoofdstuk 5 leer je 3 nieuwe tekstverbanden:

  • voorwaardelijk verband
  • redengevend verband
  • toelichtend verband

Slide 10 - Tekstslide

Als je vanavond op tijd thuis komt, gaan we morgen samen winkelen.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan het woordje ALS kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk een voorwaarde gesteld.
Dit noem je een VOORWAARDELIJK verband

Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden van een VOORWAARDELIJK verband:

  • Als...dan
  • indien
  • tenzij
  • wanneer
  • mits

Slide 12 - Tekstslide

VOORWAARDELIJK VERBAND

Slide 13 - Tekstslide

Het hotel is ook geschikt voor jonge kinderen. Denk aan een kinderopvang en een grote speeltuin.

Tussen de zinnen is een verband. 
Aan de woorden DENK AAN kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets toegelicht.
Dit noem je een TOELICHTEND verband

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden van een TOELICHTEND verband:

  • bijvoorbeeld
  • zo
  • zoals
  • denk aan
  • neem aan

Slide 15 - Tekstslide

TOELICHTEND VERBAND

Slide 16 - Tekstslide

Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan het woordje WANT kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk een reden gegeven.
Dit noem je een REDENGEVEND verband

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden van een REDENGEVEND verband:

  • omdat
  • daarom
  • dus
  • want
  • de reden hiervoor is

Slide 18 - Tekstslide

REDENGEVEND VERBAND

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen!

We gaan even een Kahootje doen!

Slide 20 - Tekstslide