Hoofdstuk 5

Hoofdstuk 5
klimaat en natuurlandschap
 in Europa
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
klimaat en natuurlandschap
 in Europa

Slide 1 - Tekstslide

Temperatuurverschillen
Europa kent grote temperatuurverschillen!

Een belangrijke oorzaak voor die temperatuurverschillen hebben we besproken in hoofdstuk 2...

Slide 2 - Tekstslide

Een belangrijke oorzaak voor de temperatuurverschillen is...

Slide 3 - Open vraag

Toepassen...
Als de temperatuur lager wordt als de afstand naar de evenaar groter wordt betekent dit dat de temperatuur...

a. in Noorwegen hoger is dan in Spanje
b. in Nederland hoger is dan in Zweden
c. in Spanje lager is dan in Portugal
d. in Duitsland lager is dan in Polen

Slide 4 - Tekstslide

Toepassen...

dit betekent dat de temperatuur in...
A
Noorwegen hoger is dan in Spanje
B
Nederland hoger is dan in Zweden
C
Spanje hoger is dan in Portugal
D
Duitsland lager is dan in Polen

Slide 5 - Quizvraag

Paragraaf 1
de invloed van de Golfstroom

Slide 6 - Tekstslide

Er zijn ook verschillen in temperatuur tussen het westen en oosten van Europa.

... maar dat bespreken we de volgende les!
Temperatuurverschillen

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag...
Lezen: H5 Start, B38 en B39

Maken: H5 Start: opdracht 1, 2, 3 + Paragraaf 1: opdracht 1, 2, 3 

Bekijk: videoclips van Paragraaf 1 op de ELO

Slide 8 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging - hoe verder van de evenaar, hoe kouder...
2.
3.
4.
5. 

Slide 9 - Tekstslide

Er zijn ook verschillen in temperatuur tussen het westen en oosten van Europa.


Temperatuurverschillen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Zeestromen
- Een warme zeestroom zorgt voor een hogere temperatuur
- Een koude zeestroom zorgt voor een lagere temperatuur

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Windstromen
wind waait over zee naar land (aanlandige wind)
 
of

wind waait over land naar zee (aflandige wind)

Slide 14 - Tekstslide

Windstromen
Als wind over zee naar land waait...

- zorgt dit voor hogere temperaturen als de zee warm is

- zorgt dit voor lagere temperaturen als de zee koud is
 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3.
4.
5. 

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag...
Lezen: H5 Paragraaf 1, B44 en B45

Maken: H5 Paragraaf 1: opdracht 4 t/m 8

Bekijk: videoclips van Paragraaf 1 op de ELO

Slide 18 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3.
4.
5. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Ligging t.o.v. zee
Het klimaat wordt ook bepaald door de ligging van een gebied ten opzichte van de zee.

Wat betekent dat?

Slide 21 - Tekstslide

Ligging t.o.v. zee
In de zomer:
- hoe dichterbij de zee, hoe kouder het wordt
- hoe verder op het land, hoe warmer het wordt

In de winter:
- hoe dichterbij de zee, hoe warmer het wordt
- hoe verder op het land, hoe kouderhet wordt

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3. Ligging ten opzichte van de zee  / hoe verder van zee, hoe warmer (z) of kouder (w)
4.
5. 

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag...
Nakijken: opdrachten Paragraaf 1

Lezen: Paragraaf 2, B77

Maken: Paragraaf 2: opdracht 1 t/m 4


Slide 26 - Tekstslide

Paragraaf 2
reliëf en klimaat

Slide 27 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3. Ligging ten opzichte van de zee / hoe verder van zee, hoe warmer (z) of kouder (w)
4.
5. 

Slide 28 - Tekstslide

Hoogteligging
De hoogte van een gebied heeft ook invloed op het klimaat.

Hoe hoger een gebied, hoe lager de temperatuur

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Hoogteligging
De temperatuur heeft invloed op het landschap

Per 100 meter omhoog, daalt de temperatuur met 0.6 graden.

dus...

Slide 31 - Tekstslide

Hoogteligging
Als de temperatuur op 500 meter hoogte 10 graden is,

is de temperatuur op 1000 meter hoogte 7 graden...

(1000 - 500 = 500 ... 5 x 0.6 = 3 ... 10 - 3 = 7)

Slide 32 - Tekstslide

Hoogteligging
Als een gebied hoger ligt veranderen dus het landschap en de temperatuur... Logisch, want in hoofdstuk 2 heb je geleerd dat temperatuur en neerslag invloed hebben op de plantengroei (en dus op het landschap)!

Slide 33 - Tekstslide

Hoogteverschillen
Hoogteverschillen in een landschap = reliëf

Er zijn vier reliëfvormen
1. Laagland / tussen 0 - 200 meter
2. Heuvelland / tussen 200 - 500 meter
3. Middelgebergte / tussen 500 - 1500 meter
4. Hooggebergte / 1500 meter en hoger

Slide 34 - Tekstslide

Gebieden
Elk gebied...

* is een landschap (veranderd als je hoger/lager komt)
* heeft een bepaalde temperatuur (stijgt/daalt met 0.6 graad)
* heeft een reliëfvorm

Slide 35 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3. Ligging ten opzichte van de zee  / hoe verder van zee, hoe warmer (z) of kouder (w)
4. Hoogteligging / hoe hoger, hoe kouder
5. 

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag...
Lezen: Paragraaf 2, B49

Maken: Paragraaf 2: opdracht 5 t/m 8

Kijken: Paragraaf 2: videoclips (2) op de ELO 


Slide 37 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3. Ligging ten opzichte van de zee  / hoe verder van zee, hoe warmer (z) of kouder (w)
4. Hoogteligging / hoe hoger, hoe kouder
5. 

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Loefzijde (natte kant)
1.  Lucht van zee waait richting land
2. Gebergte duwt (stuwt) de vochtige lucht omhoog
3. Lucht stijgt en koelt af
4. Condensatie en neerslag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Lijzijde (droge kant)
1.  Lucht daalt en wordt warmer
2. Verdamping en (bijna) geen neerslag
3. Gebied na de lijzijde -> regenschaduw

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Klimaatfactoren
1. Breedteligging / hoe verder van de evenaar, hoe lager de temperatuur...
2. Wind- en zeestromen / hoe warmer de zeestroom, hoe hoger de temperatuur...
3. Ligging ten opzichte van de zee  / hoe verder van zee, hoe warmer (z) of kouder (w)
4. Hoogteligging / hoe hoger, hoe kouder
5. Ligging van gebergten / heeft invloed op de neerslag in een gebied!

Slide 44 - Tekstslide

Aan de slag...
Nakijken: Paragraaf 2

Lezen: Paragraaf 3, B63

Maken: Paragraaf 3: opdracht 1 t/m 5

Kijken: Paragraaf 3: videoclips (3) op de ELO 


Slide 45 - Tekstslide