Massamedia hoofdstuk 7.1 (KGT)

Massamedia
Paragraaf 7.1:
Beeldvorming door de media

Uitleg.....
+
Huiswerk opgaven 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Massamedia
Paragraaf 7.1:
Beeldvorming door de media

Uitleg.....
+
Huiswerk opgaven 

Slide 1 - Tekstslide

Aan de slag met Massamedia 7.1
De tekst hiervan staat in je boek op blz. 76 en 77.
Dit is het boek:
Wat moet je nu doen?
  1. Je leest de tekst in je boek van 7.1
  2. Je volgt de uitleg in deze LessonUp
  3. Je maakt de opgaven in de LessonUp (gele slides)

Slide 2 - Tekstslide


Leerdoelen 
Aan het eind van deze les kan je:
  1. Uitleggen welke invloed de media hebben op beeldvorming.
  2. Minimaal 3 voorbeelden geven van vooroordelen en stereotypen die door de media kunnen ontstaan.

    Slide 3 - Tekstslide

    Hebben de media volgens jou veel of weinig macht? Leg uit.

    Slide 4 - Open vraag


    Socialiserende functie van media
    In hoofdstuk 3 ging het over functies van de media voor het individu (= jij als persoon) en voor de maatschappij/samenleving.

    Eén van die functies voor de maatschappij = cultuuroverdracht = overdragen van cultuur.
    Dit noemen we de socialiserende functie van de media.
    Socialisatie = het aanleren van waarden, normen en andere kenmerken die er binnen een samenleving bestaan.

    Je kan zeggen dat de media dus 'opvoeden'. Ze bepalen voor een groot deel wat we weten en hoe we denken over gebeurtenissen in de wereld, over personen en groepen mensen.

    Slide 5 - Tekstslide

    Beeldvorming
    We zeggen ook wel dat de media invloed hebben op onze beeldvorming.
    Bijvoorbeeld: door programma's over maatschappelijke kwesties, zoals gokverslaving of prostitutie. Of als in een serie twee populaire acteurs een homoseksuele relatie krijgen, dan beïnvloed dat misschien de manier waarop er over homoseksueel gedrag wordt gedacht.

    In hoofdstuk 4 ging het erover dat media niet altijd een compleet beeld geven van de werkelijkheid. Nieuws wordt geselecteerd en ook journalisten hebben uiteindelijk hun eigen 'bril' waarmee ze naar de wereld kijken (denk aan selectieve perceptie en referentiekader).

    Zo onstaan er makkelijk vooroordelen en stereotypen.

    Slide 6 - Tekstslide

    Lees bron 11 hiernaast (of blz. 77 in je boek). Is hier sprake van beeldvorming? Leg uit.

    Slide 7 - Open vraag

    Vooroordeel
    = een oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten goed kent.

    Bijvoorbeeld: Dat meisje zal wel dom zijn, want ze is blond.


    Stereotype
    = een vaststaand beeld van een groep mensen waarbij één kenmerk sterk overdreven wordt.
    Bijvoorbeeld: 'Dikke mensen zijn gezellig' of 'oude mensen zeuren'.

    Slide 8 - Tekstslide

    Paar voorbeeldenvan vooroordelen en stereotypen die door de media kunnen ontstaan
    • Veel films en series over relaties hebben een happy end. Maar in het echt eindigen veel huwelijken in een echtscheiding.
    • In tijdschriften en reclamefolders zie je vooral mooie, slanke fotomodellen. Maar de foto's worden bijna altijd bewerkt.
    • In series, films, maar vooral in reclames, zie je veel stereotypen over mannen en vrouwen. Mannen interesseren zich voor auto's, vrouwen zijn allen bezig met make-up. We noem dit ook wel rolpatronen.

    Slide 9 - Tekstslide

    Leg in je eigen woorden uit wat een rolpatroon is. Geef er een duidelijk voorbeeld bij (een ander voorbeeld dan in de LessonUp).

    Slide 10 - Open vraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Vrouwen houden van mode, mannen niet."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 11 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Jasper (21) weet alles van hamburgers, want hij is in Amerika geweest."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 12 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Mannen zijn vaker betrokken bij auto-ongelukken dan vrouwen."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 13 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Computerfanaten hebben een hekel aan sport."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 14 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Yassine (15) haalt hoge cijfers, hij zal wel elke dag tot 's avonds laat studeren."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 15 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Profvoetballers die veel geld verdienen, hebben veel kapsones."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 16 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Mensen die roken, worden niet oud."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 17 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Waar twee vechten, hebben twee schuld."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 18 - Quizvraag


    Leerdoelen check:

    1. Leg uit welke invloed de media hebben op beeldvorming.
    2. Geef minimaal 3 voorbeelden van vooroordelen en stereotypen die door de media kunnen ontstaan.

      Slide 19 - Tekstslide

      Slide 20 - Tekstslide