Unit 4: Week 2

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 1 


lesdoelen
Je kent nieuwe woorden om te vertellen waar dieren leven.
Je kunt vertellen wat je van dieren vindt.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag 13/5
* Antwoorden bespreken bij tekst 'De 3 biggetjes'
* Leren + testje woorden week 1
* Leren hoe je je mening (opinion) geeft

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
5 minuten, alleen
- Leer de woorden van week 1.
- Leer ook de grammatica (meervoud & adjectieven).

Na 5 minuten: test!


 

Slide 4 - Tekstslide

Overhoor de leerlingen
Opdracht 2 (mondeling)
Waar leven de dieren?
1. Beschrijf de leefplekken (habitats) uit de woordenlijst
2. Vertel welke dieren op welke leefplek wonen.
3. Vertel wat het meervoud (plural) van de dieren is.

Let op: één dier kun je op meerdere plekken (multiple places) schrijven!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Connecties (jouw mening)
Optie 1
Ik vind NOUN + ADJECTIVE, want SUBJECT VERB REST.
voorbeeld
Ik vind konijnen lief, want konijnen zijn heel zacht.
Ik vind konijnen schattig, want konijnen hebben lieve ogen.
Optie 2
Ik hou van NOUN, want SUBJECT VERB REST.
voorbeeld: Ik hou van konijnen, want konijnen zijn heel zacht en lief.

Slide 6 - Tekstslide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Opdracht 3
Wat vind jij van slangen?
Wat vind jij van papegaaien?

Schrijf hele (full) zinnen in je schrift. Gebruik (use) de uitleg (explanation) en woorden van deze les en vorige (last) week.

Slide 7 - Tekstslide



Bijvoorbeeld:
Ik zie een aap. De aap heeft een zwarte vacht.
Opdracht 4
In groepjes.
Luister naar de leraar.
40 seconden. Schrijf in complete zinnen (full sentences).
Geef zoveel mogelijk (as much) informatie als je kan. Denk aan: uiterlijk, woonplaats, mening.

Slide 8 - Tekstslide

Noem een dier uit de woordenlijst. Daarover gaan de leerlingen vervolgens gedurende 40 seconden zoveel mogelijk over opschrijven. Daarna: bespreek wat de groepjes hebben opgeschreven.

Herhaal dit een paar keer (afhankelijk van hoeveel tijd je hebt).
Opdracht 5:
Beantwoord deze vragen in je schriftje.

1. Welke dieren wonen er op het land? Noem er 3.
2. Welke dieren leven er in de zee? Noem er 3.
3. Heb jij een huisdier? Welk huisdier is dat?
4. Welk huisdier wil jij graag?
5. Welk dier vind jij het leukste en waarom?
6. Welke dieren vind jij eng? Waarom?

Slide 9 - Tekstslide

Laat de leerlingen deze vragen beantwoorden in complete Nederlandse zinnen.
Les 2


lesdoelen
Je kunt teksten lezen over dieren en hun leefomgeving. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
Vertel (tell) wat je ziet, wat je over (about) het dier weet (know) en wat je van het dier vindt. 

Schrijf complete zinnen. Schrijf zoveel je kunt (as much as you can).

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2:
In tweetallen, tot 10-15 min. voor het eind van de les.
Je maakt een dierenencyclopedie, op alfabtetische volgorde (order). 
1. Zoek op de website informatie over een dier (uiterlijk en woonplaats). Noteer per dier jullie mening.
2. Schrijf de informatie allebei in jullie schrift. In volledige zinnen.
3. Begin met een dier dat begint met de A, etc..  Je zoekt dus naar 26 dieren.

Tot slot: aan het eind van de les wat dieren samen bespreken.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sites:
https://www.wildlands.nl/werelden
https://www.artis.nl/nl/artis-park/te-zien-in-artis-park

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les 3


lesdoelen
Je kunt een tekst lezen over dieren en hun leefomgeving. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
In tweetallen, 20 minuten
Lees de zinnen. Leg (put) de zinnen in de juiste volgorde (order). Let op (pay attention): denk aan de alinea's (paragraphs) en tussenkopjes (headings).

Na 20 minuten: vergelijken (compare) met andere leerlingen.

Slide 16 - Tekstslide

Nodig: tekst (te vinden in week 2-mapje). Knip de zinnen van de tekst los. Elk tweetal (of elk groepje) krijgt een pakketje zinnen.
Misschien handig als je de leerlingen de zinnen op een vel papier laat plakken.

na 20 minuten laat je leerlingen hun werk met elkaar vergelijken.
Tot slot kun je de juiste tekst tonen op het scherm.
Opdracht 2
Doel: je kent (know) alle woorden uit de tekst.
In tweetallen, 10-15 minuten
Te gebruiken (to be used): woordenlijst + woordenboek

Vertaal (translate) en studeer (study) samen (together) alle woorden uit de tekst.
Na tien minuten: wedstrijd!

Slide 17 - Tekstslide

Leerlingen moeten ervoor zorgen dat iedereen in het tweetal de woorden kent (ze kunnen dus geen woorden verdelen).
Wedstrijd!
In je tweetal. 
Luister naar de woorden.
1. Noteer het Nederlandse woord.
2. Noteer de Engelse vertaling.

Tot slot: wie kent de meeste woorden?

Slide 18 - Tekstslide

Kies een aantal woorden uit de tekst (aantal is afhankelijk van hoeveel tijd je hebt). Lees de woorden rustig voor. Leerlingen schrijven in tweetallen het Nederlandse woord over (de tekst mogen ze niet meer gebruiken) en schrijven de vertaling op. Woordenboeken en woordenlijsten zijn natuurlijk van tafel.

Daarna: kijk de antwoorden samen na/laat groepjes elkaars werk nakijken.
Welk groepje heeft gewonnen?