In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Thema Geld en werk
Bronnen: luisteren
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Ik kan een kort gesprek over geld tussen jongeren begrijpen.
Ik kan belangrijke informatie uit de tekst halen, zoals hoeveel zakgeld iemand krijgt en hoe ze het besteden. Bijvoorbeeld: Hans krijgt 100 euro per maand en moet leren sparen.
Ik leer en gebruik woorden als: budget, sparen, lenen, consequentie, zuinig, uitgaven.
Slide 2 - Tekstslide
Hoeveel zakgeld krijg jij? Waar geef je het aan uit?
Slide 3 - Woordweb
Hoe gaan jongeren met geld om?
Waar denk je dat deze tekst over gaat?
Wat gaan de jongeren zeggen?
Slide 4 - Tekstslide
Belangrijke woorden
berekenen
Omschrijving: Uitrekenen hoeveel iets is, bijvoorbeeld hoeveel geld je hebt of hoeveel je nog nodig hebt om iets te kopen.
Voorbeeldzin: Ik spaar 5 euro per week. Ik kan berekenen dat ik over 4 weken 20 euro heb.
balen
Omschrijving: Teleurgesteld of verdrietig zijn omdat iets niet gaat zoals je wilt.
Voorbeeldzin: Ik wil een nieuwe game kopen, maar ik heb nog maar 5 euro. Dat is echt balen.
sparen
Omschrijving: Geld niet uitgeven, maar bewaren.
Voorbeeld: Ik spaar voor een nieuwe telefoon.
Uitgaven
Omschrijving: Alles waar je geld aan uitgeeft; de kosten die je maakt.
Voorbeeldzin: Dan dacht ik, oké, 100 euro is wel veel. Maar je OV-chipkaart, eten, drinken, telefoon, alles buitenshuis. Dan blijft er eigenlijk niet veel over. – Hans.
de consequentie
Omschrijving: Wat er gebeurt als je iets doet of niet doet; de gevolgen van je keuzes.
Voorbeeldzin: Als ik mijn geld meteen uitgeef, zijn de consequenties dat ik niet genoeg heb om iets te kopen wat ik echt wil.
zuinig
Omschrijving: Niet veel geld uitgeven; goed op je geld letten.
Voorbeeldzin: Mijn ouders hebben me geleerd dat ik zuinig met geld moet zijn, niet aan domme dingen moet uitgeven.– Sofia
goede doelen
Omschrijving: Organisaties waar je geld aan geeft om mensen of dieren te helpen.
Voorbeeldzin: Geld schenken aan goeie doelen, zoals WarChild, Unicef of Greenpeace. – Sofia
lot kopen
Omschrijving: Een kaartje kopen voor de loterij om kans te maken op geld of prijzen.
Voorbeeldzin: Op een bank zetten en wachten op rente. En natuurlijk een nieuw lot kopen en weer meespelen. – Hans
lenen
Omschrijving: Geld van iemand anders krijgen dat je later teruggeeft.
Voorbeeldzin: Ik leen soms weleens van m’n vriendinnen, maar hooguit 10 euro. – Moniek
budget
Omschrijving: Het geld dat je per maand of per week mag uitgeven.
Voorbeeldzin: Ik krijg 100 euro per maand. Dat is mijn budget, daarmee moet ik alles doen. – Hans
Slide 5 - Tekstslide
Wat doet Sofia met haar zakgeld?
Uitleg
Ik krijg 60 euro per maand. Daar moet ik mijn kleding voor kopen, mijn make-up, tijdschriften. Alles wat ik zelf leuk vind eigenlijk.
A
Ze geeft alles uit aan eten.
bank.
B
Ze koopt kleding, make-up en tijdschriften.
C
Ze spaart alles op de bank.
D
Ze leent het vaak van vrienden.
Slide 6 - Quizvraag
Op welke manier krijgt Kristian extra geld?
Uitleg
Ik krijg 20 euro zakgeld per maand en verder werk ik op zaterdag bij een bakker.
A
Hij werkt op zaterdag bij een bakker.
B
Hij verkoopt kleding.
C
Hij krijgt extra geld van zijn vrienden.
D
Hij spaart alles op de bank.
Slide 7 - Quizvraag
Wie leent soms geld van vrienden?
Uitleg
Ik leen soms weleens van m’n vriendinnen, maar hooguit 10 euro. Ik heb laatst wat geld geleend voor een patatje.