Grammatica 2 toetsweek

Grammatica - toets 2
Havo 3
Hoofdstuk 4 t/m 6
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica - toets 2
Havo 3
Hoofdstuk 4 t/m 6

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica - zinsdelen H4
Beknopte bijzin 

Slide 2 - Tekstslide

Theorie - deel 1
Van een bijzin kun je een beknopte bijzin maken > verkorte bijzin.

gewone bijzin: Nadat ze de catwalk verlieten, kleedden de modellen zich om voor het volgende onderdeel van de show.

beknopte bijzin: Na de catwalk te hebben verlaten, kleedden de modellen zich om voor het volgende onderdeel van de show.





Slide 3 - Tekstslide

Theorie - deel 2
  • Onderwerp en persoonsvorm ontbreken in een beknopte bijzin.
  •  Het onderwerp is ‘verzwegen’ --> verzwegen onderwerp kun je afleiden uit de hoofdzin (het is daar het ow, lv of mv).

 Dromend over zijn toekomst (bekn. bz.) viel hij in slaap. 
Verzwegen onderwerp = hij 

Slide 4 - Tekstslide

Theorie - deel 3 - herkennen beknopte bijzin
In plaats van de persoonsvorm kan de beknopte bijzin bevatten:

  • een voltooid deelwoord:
 Aangekomen op het vakantieadres meldde mijn vader zich aan de balie.
  • een onvoltooid deelwoord: 
 Naar huis fietsend bedacht Mark zich, keerde om en reed terug.
  •  ‘te + infinitief’: 
 Na zijn kast te hebben leeggehaald vond Tim de shirts die hij zocht.

Slide 5 - Tekstslide

Loerend op haar prooi sloop de oude leeuwin over de savanne
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte bijzin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met 'te' + infinitief
D
gewone bijzin

Slide 6 - Quizvraag

Heeft Camilla je uitgelegd hoe je snel een fietsband kunt plakken?
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte bijzin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met 'te' + infinitief
D
gewone bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Vanmiddag zei de loodgieter dat hij alle kranen had vervangen.
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte bijzin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met 'te' + infinitief
D
gewone bijzin

Slide 8 - Quizvraag

Na drie verloren finales eindelijk kampioen geworden, dankte de basketballer zijn ouders en staf.
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte bijzin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met 'te' + infinitief
D
gewone bijzin

Slide 9 - Quizvraag

De lerares waarschuwde haar leerlingen op tijd aanwezig te zijn.
A
beknopte bijzin met voltooid deelwoord
B
beknopte bijzin met onvoltooid deelwoord
C
beknopte bijzin met 'te' + infinitief
D
gewone bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Grammatica - zinsdelen H5
Lijdende en bedrijvende vorm

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Zet in de lijdende vorm:

Alle leerlingen geven vandaag een compliment aan elkaar.

Slide 15 - Open vraag

Zet in de lijdende vorm:

Morgen leren alle nieuwe medewerkers hoe het systeem werkt.

Slide 16 - Open vraag

Zet in de bedrijvende vorm:

Vandaag wordt de uitslag door de directeur bekendgemaakt.

Slide 17 - Open vraag

Zet in de bedrijvende vorm:

Die gouden medaille voor de 400 meter sprint is door de koning uitgereikt.

Slide 18 - Open vraag

Grammatica - zinsdelen H6
Ambiguïteit

Slide 19 - Tekstslide

Wat is AMBIGUÏTEIT?
1. woord met meerdere betekenissen (homoniem)
2. woordgroep met meerdere betekenissen
3. op twee manieren ontleden
4. onduidelijke  verwijzing

Slide 20 - Tekstslide

Vier oorzaken
1. woord met meerdere betekenissen (homoniem)
2. woordgroep met meerdere betekenissen
3. op twee manieren ontleden
4. onduidelijke verwijzing

Slide 21 - Tekstslide

1. woord met meer betekenissen
Ik loop naar de bank.



Slide 22 - Tekstslide

2. woordengroepen met meerdere betekenissen

Het schilderij van oom Karel is gestolen.
  • Oom Karel is de eigenaar.
  • Oom Karel is op het schilderij afgebeeld.
  • Oom Karel  heeft het schilderij gemaakt.

Slide 23 - Tekstslide

3. op twee manieren ontleden

De man sloeg de hond met de stok.


Slide 24 - Tekstslide

4. onduidelijke verwijzing
Koen heeft Peter niet gevraagd, omdat hij ziek was.

Welke twee betekenissen heeft deze zin?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Grammatica - woordsoorten H4
Tussenwerpsel 

Slide 29 - Tekstslide

Theorie
Zo herken je tussenwerpsels: 
1. het zijn uitroepen of klanknabootsingen;
2. staan, meestal aan het begin of einde van een zin, vaak van de rest gescheiden door een komma (,). 

Slide 30 - Tekstslide


Benoem alle genummerde woorden. Kies uit alle woordsoorten.
zin: Jij(1) zou(2) dat(3) toch(4) doen(5), hé(6)?

Slide 31 - Open vraag


Benoem alle genummerde woorden. Kies uit alle woordsoorten.
zin: Ach(1), ik(2) weet(3) het(4) ook(5) niet(6) meer(7)

Slide 32 - Open vraag


Benoem alle genummerde woorden. Kies uit alle woordsoorten.
zin: Nederlandse(1) ondernemingen(2) hebben(3) niet(4) veel vrouwen in(5) de raad(6) van(7) bestuur(8).

Slide 33 - Open vraag


Benoem alle genummerde woorden. Kies uit alle woordsoorten.
zin: Bij(1) veel(2) bedrijven zijn helemaal(3) geen vrouwelijke(4) bestuurders te bekennen(5)

Slide 34 - Open vraag

Grammatica - woordsoorten H5
Lastig te benoemen woorden

Die, dat, wie, wat

Slide 35 - Tekstslide

Lastige woorden: die/dat
  • aanwijzend voornaamwoord
   -> je kunt de die/dat vervangen door deze/dit
   -> je kunt het 'aanwijzen'

   Je kunt die kastanjes van dat jongetje opeten.

Slide 36 - Tekstslide

Lastige woorden: die/dat
  • betrekkelijk voornaamwoord
   -> je kunt de die/dat  niet vervangen door deze/dit
   -> die/dat verwijst naar een antecedent

  Het jongetje dat daar staat, heeft kastanjes gevonden.

Slide 37 - Tekstslide

Lastige woorden: wie/wat
  • betrekkelijk voornaamwoord
   -> verwijst terug naar een antecedent
    Je hoeft niet alles wat je leest te onthouden.

  • vragend voornaamwoord
   -> verwijst niet terug naar een antecedent
        Ellen weet allang wie ze uit gaat nodigen voor haar feest.

Slide 38 - Tekstslide

Lastige woorden: wie/wat
  • telwoord
    -> wie/wat kun je vervangen door 'een beetje'
         In de koelkast ligt wat fruit voor jullie.

  • onbepaald voornaamwoord
   -> wie/wat kun je vervangen door 'iets'
         Nemen jullie morgen allemaal wat mee?

Slide 39 - Tekstslide

Als je die advertentie moet geloven, is de laptop supersnel.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 40 - Quizvraag

Heb jij al wat voor Fleur gekocht?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 41 - Quizvraag

Het telefoonhoesje dat Timon graag wilde hebben, is uitverkocht.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 42 - Quizvraag

Weet jij wie er naar het schoolfeest gaan?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 43 - Quizvraag

Grammatica zinsdelen
Extra oefening

Bedrijvende en lijdende vorm

Slide 44 - Tekstslide

De toetsen grammatica worden door de docent snel nagekeken.
- Zet de zin in de bedrijvende vorm.

Slide 45 - Open vraag

Mijn jas is meegenomen door mijn vriendin.

- Zet de zin in de bedrijvende vorm.

Slide 46 - Open vraag

De politie hield de inbrekers 3 uur na de misdaad al aan.
- Zet de zin in de lijdende vorm.

Slide 47 - Open vraag

Tijdens het klassenuitje gaven de leerlingen de docent een bos bloemen.
- Zet de zin in de lijdende vorm.

Slide 48 - Open vraag

Grammatica woordsoorten
Nog wat tips over lastige woordsoorten 

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide