Betogende tekst

klas 2 -  week 13 - Talent hf 3.2  

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

klas 2 -  week 13 - Talent hf 3.2  

Slide 1 - Tekstslide

In hf 3.2  ('Lezen') leer je:  
 - wat een betogende tekst is
- wat argumenten zijn
- wat het verschil is tussen een feit en een mening
- wat verwijswoorden zijn 
- een nieuw tekstverband kennen: 'oorzaak/gevolg'

Slide 2 - Tekstslide

De leerdoelen bij  hf  3.2
* Je weet wat een betogende tekst is.
*  Je weet hoe een betoog is opgebouwd.
* Je weet wat argumenten zijn.
* Je  kunt een standpunt en argumenten herkennen.
* Je weet wat een  feit of een mening is.
* Je kent het tekstverband oorzaak/gevolg.
* Je weet wat verwijswoorden zijn. Je kunt in een tekst aangeven waar gebruikte verwijswoorden naar verwijzen.

Slide 3 - Tekstslide

Voordat we verder gaan...
een korte herhaling.

(tekstdoelen, tekstsoorten, tekstvormen)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van het aardrijkskundeboek dat je gebruikt bij de lessen van docent BSE?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een stripboek over Asterix en Obelix?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van de trouwkaart die je van je neef krijgt?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een oproep op Facebook om, in deze tijd, de oudere mensen niet te vergeten?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een oproep op Facebook om, in deze tijd, de oudere mensen niet te vergeten?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het doel van een ingezonden brief, in de krant, waarin een boer uitlegt waarom hij wel moést staken.
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 10 - Quizvraag

Op de volgende dia vind je de vraag:
Welke tekstdoelen horen bij welke tekstsoorten?

(Een sleepvraag!)

Slide 11 - Tekstslide

Welke tekstvormen horen bij welke tekstsoorten? (Dit is een 'sleep-vraag'. )
informatieve tekst
betogende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
advertentie
nieuwsbericht
liedtekst
recensie

Slide 12 - Sleepvraag

In hf 3.2  gaat het over 
betogende teksten. 

Slide 13 - Tekstslide

Betogende teksten

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een betoog?

In een betoog wil je je publiek overtuigen van
jouw standpunt (mening) over een bepaald
onderwerp.

Daarvoor gebruik je argumenten.

Slide 15 - Tekstslide

Opbouw van een betoog

Inleiding: aandacht trekken, standpunt noemen 

Kern:          argumenten + voorbeelden

Slot:           standpunt herhalen, pakkende slotzin 

Slide 16 - Tekstslide

In iets andere woorden: 
  • Inleiding: de schrijver formuleert zijn mening
  • Kern: hij geeft argumenten voor zijn mening
  • Slot: hij trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen

Slide 17 - Tekstslide

ARGUMENT (reden)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

(Bijbehorende signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...)



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 18 - Tekstslide

een FEIT
Een uitspraak die je kunt controleren.
Een feit is WAAR of ONWAAR.

Mijn brommer kostte € 500,-.
Mijn zus houdt niet van spruitjes.
Marco Borsato heeft 5 nummer 1 hits gehad.

Slide 19 - Tekstslide

een MENING
Een uitspraak die iemand doet.
Met een mening ben je het EENS of ONEENS.

Ik vind € 500,- veel voor die brommer.
Spruitjes zijn vies.
De liedjes van Marco Borsato zijn geweldig!

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

objectief of subjectief?

objectief = zonder mening of (voor)oordeel


subjectief = de schrijver geeft zijn mening over iets.

Komt het meest voor in een BETOOG.


Slide 22 - Tekstslide

Is een tekst overtuigend?
Stel jezelf de vragen: 

Klopt dit? Is dit waar?  (feiten)
Ben ik het hiermee eens? (mening)

Slide 23 - Tekstslide

Check: Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 24 - Open vraag

Op de volgende dia: 
weer een 'sleepvraag'.

Welke termen horen bij tekstdoel 'informeren'? Welke termen horen bij het tekstdoel 'overtuigen'?

Slide 25 - Tekstslide

Informeren
Overtuigen
Feiten
Argumenten
Standpunt
Objectief
Mening
Betoog
Nieuwsbericht

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is een argument?
A
een bezwaar tegen iets
B
je mening een discussie
C
een uitleg van je mening

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een betogende tekst?
A
een nieuwsbericht
B
een ingezonden brief
C
een reclamefolder
D
een recept

Slide 28 - Quizvraag

Check..
Voordat we verder gaan 
met 
'verwijswoorden' ,
 beantwoord je nog
 twee meerkeuzevragen.

Slide 29 - Tekstslide

Iets anders...
verwijswoorden

Slide 30 - Tekstslide

Verwijswoorden
Het is saai wanneer je in een tekst steeds hetzelfde woord gebruikt.  Daarom variatie aanbrengen.   

Hoe? ---> door verwijswoorden

Slide 31 - Tekstslide

Verwijswoorden

  • Jan liep over straat. Hij was onderweg naar school. Die lieve jongen hield niet van te laat komen, dus hij was op tijd vertrokken

Slide 32 - Tekstslide

Nog een voorbeeld:

Mijn zusje is vervelend. Zij pest mij enorm.

 

Slide 33 - Tekstslide

Het laatste onderdeel van hf 3.2

tekstverband:  oorzaak/gevolg

Slide 34 - Tekstslide

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
Conclusie
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 35 - Quizvraag

Het was vanochtend spiegelglad. Daardoor waren we een half uur te laat op school.
Wat is de oorzaak? Wat is het gevolg?

Slide 36 - Open vraag

Vanwege de coronacrisis kunnen wij drie weken niet naar school.
Wat is de oorzaak? Wat is het gevolg?

Slide 37 - Open vraag

Aan de slag...
Zie ook weekplan 13:

Maak opdr 1 tm 12 van hf 3.2. (Lezen)
Het huiswerk wordt gecontroleerd. 

Slide 38 - Tekstslide

Succes!
Heb je vragen? 
Je docent is 'online beschikbaar' op de momenten dat je normaal Nederlands zou hebben. 

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide