AFP cohort 2020 Week 50 (terugblik vorige lessen)

Anatomie en Fysiologie


Cohort 2020
Week 50 
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Anatomie en Fysiologie


Cohort 2020
Week 50 

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Vorige lessen.

Slide 2 - Tekstslide

Anatomie en Fysiologie 

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent het woord anatomie?


A
Hoe het lichaam functioneert
B
Hoe het lichaam werkt
C
Wetenschap die zich bezighoudt met de bouw v/h lichaam
D
Hoe de processen gaan in het lichaam

Slide 4 - Quizvraag

De studie naar de functies van structuren in organismen noem je..
A
Fysiologie
B
Anatomie
C
Pathologie
D
Orthopedie

Slide 5 - Quizvraag

Het hart is een holle spier, die uit 2 kamers en 2 boezems bestaat.
Dit is een voorbeeld van:
A
Anatomie
B
Fysiologie

Slide 6 - Quizvraag

De maag ligt linksboven in de buikholte.
Dit is een voorbeeld van:
A
Anatomie
B
Fysiologie

Slide 7 - Quizvraag

Speeksel splitst bepaalde suikers.
Dit is een voorbeeld van:
A
Anatomie
B
Fysiologie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor levend wezen?
A
Organel
B
Cellulair
C
Organisme
D
Pantoffeldiertje

Slide 9 - Quizvraag

Zet de onderdelen van groot naar klein:  1 is het grootst en 4 is het kleinst.
1
2
3
4
weefsels
organen
orgaanstelsels
cellen

Slide 10 - Sleepvraag

DE CEL

Slide 11 - Tekstslide

In een organisme zitten verschillende cellen met elk een eigen functie.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet het ronde bolletje in het midden van de cel?
A
Membraan
B
Cytoplasma
C
Celkern
D
Chromosoom

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een functie van de celkern?
A
Stevigheid en onderhouden van de vorm van de cel.
B
Bescherming tegen ziektekiemen.
C
Verdelen van genetisch materiaal tijdens de celdeling.
D
Alle celorganellen op hun plek houden.

Slide 14 - Quizvraag

In de celkern bevinden zich chromosomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Kenmerken Celmembraan

Slide 16 - Woordweb

Hoe heet de vloeistof , waarin de verschillende organellen liggen?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Mitochondriën.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de functie van het cytoplasma?
A
Stevigheid
B
Wateropslag regelen
C
Opslag van DNA
D
Alle celorganellen op hun plek houden

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een weefsel?
A
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
B
Een paar organen
C
Een groep orgaanstelsels
D
Hetzelfde als een cel

Slide 19 - Quizvraag

Wat is mitose?
A
Celdeling waardoor 2 dochtercellen ontstaan.
B
Celdeling met half zoveel chromosomen.

Slide 20 - Quizvraag

Hier is sprake van:
A
Osmose
B
Diffusie

Slide 21 - Quizvraag

Osmose is hetzelfde als diffusie alleen verplaatst het water zich nu.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

De huid

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de huid?
A
orgaan
B
weefsel
C
orgaanstelsel
D
cel

Slide 24 - Quizvraag

De huid is opgebouwd uit 4 lagen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de middenlaag van de huid?
A
Lederhuid
B
Opperhuid
C
Onderhuidsbindweefsel
D
Hoornlaag

Slide 26 - Quizvraag

In welke laag van de huid vindt de celdeling plaats?
A
heldere laag
B
ontkiemende laag
C
hoornlaag
D
korrellaag

Slide 27 - Quizvraag

Welke laag van de huid bestaat uit dode cellen?
A
korrelige laag
B
kiemlaag
C
lederhuid
D
hoornlaag

Slide 28 - Quizvraag


Welke laag van de huid word aangegeven met de oranje pijl?
A
Cutis
B
Dermis
C
Epidermis
D
Subcutis

Slide 29 - Quizvraag

Waar in de huid wordt het pigment aangemaakt?
A
Keratinocyten
B
Melanocyten
C
Haarbulbus
D
Apocriene klieren

Slide 30 - Quizvraag

Waar liggen de bloedvaten en zenuwen?
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid
D
Onderhuids bindweefsel

Slide 31 - Quizvraag

Wat is geen functie van de huid?
A
Het aanmaken van vitamine B.
B
Bescherming bieden.
C
Warmteregeling.
D
Functioneren als gevoelsorgaan.

Slide 32 - Quizvraag

Een functie van de huid is de barrièrefunctie. Waardoor wordt de niet-zichtbare barrièrefunctie gevormd?
A
hoornlaag
B
zweetklieren en talgklieren
C
kiemlaag
D
zenuwen en bloedvaten

Slide 33 - Quizvraag

Via welke receptoren worden trillingen waargenomen?
A
thermoreceptoren
B
pijnreceptoren
C
mechanoreceptoren
D
zintuigreceptoren

Slide 34 - Quizvraag

Soorten wonden

Slide 35 - Tekstslide

Welke soorten wonden ken je?

Slide 36 - Woordweb

welke wond zie je op de foto?
A
snijwond
B
schaafwond
C
scheurwond
D
beet

Slide 37 - Quizvraag

Een insectenbeet is een verwonding veroorzaakt door:
A
Mechanisch stomp geweld
B
Mechanisch scherp geweld.
C
Door niet-vaste voorwerpen
D
Onvoldoende toevoer van zuurstof.

Slide 38 - Quizvraag

Een kneuzing wordt veroorzaakt door:
A
Mechanisch stomp geweld.
B
Mechanisch scherp geweld.
C
Niet vast-voorwerp.
D
Micro-organismen.

Slide 39 - Quizvraag

Chemische wonden worden veroorzaakt door:
A
Mechanisch stomp geweld.
B
Mechanisch scherp geweld.
C
Niet vast- voorwerp.
D
Zonnestralen.

Slide 40 - Quizvraag

necrotisch weefsel
grannulatie weefsel
Pus en débris

Slide 41 - Sleepvraag

Wat is de functie van grannulatieweefsel?

Slide 42 - Open vraag

Welk soort wond is dit?
A
Smetwond
B
Brandwond
C
Decubituswond
D
Chemische wond

Slide 43 - Quizvraag

Welk soort wond is dit?
A
Smetplek
B
Ulcus
C
Decubituswond
D
Brandwond

Slide 44 - Quizvraag

Wat is een 1e graads brandwond?
A
Het huidoppervlak en de laag eronder is beschadigd
B
Een blaar
C
Een zwarte wond
D
Alleen het huidoppervlak is beschadigd

Slide 45 - Quizvraag

Wat zijn symptomen bij brandwonden?
A
Warmte Roodheid
B
Zwelling Pijn
C
Haaruitval Leerachtige huid
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 46 - Quizvraag

hoeveel fasen kent decubitus
A
1
B
3
C
4
D
5

Slide 47 - Quizvraag

Decubitus

A
Inwendige bloeding
B
Ontsteking
C
Smetplek
D
Beschadigd onderliggend weefsel

Slide 48 - Quizvraag

Fase 3 van decubitus is:
A
Niet wegdrukbare roodheid bij intacte huid.
B
Verlies van een volledige weefsellaag. (spier/bot zichtbaar)
C
Verlies van volledige huidlaag. (vet zichtbaar)
D
Verlies van een deel van de huidlaag of blaarvorming.

Slide 49 - Quizvraag

Wondverpleegkundige

Slide 50 - Tekstslide

Wie schrijft het wondbehandelplan voor?
A
Verpleegkundige
B
Alleen de wondverpleegkundige
C
Alleen de arts
D
De arts of de wondverpleegkundige

Slide 51 - Quizvraag

Taken wondverpleegkundige.
Het lopen van consulten bij patiënten met wonden.
Het houden van spreekuur voor patiënten met wonden (afhankelijk van de instelling)
Observeren, verzorgen van maken van behandelplannen rondom de wondverzorging.
Het geven van instructies, advies en voorlichting over wondzorg. (aan verpleegkundigen/ verzorgenden/ evt. mantelzorgers)
Regelmatig overleg tussen (vaat)chirurg, huisarts en andere specialisten.

Slide 52 - Tekstslide

Huiswerk volgende les.
Lezen uit het boek Anatomie en fysiologie :

Hoofdstuk 2.1.5 Eelt, nagels en haren 
Hoofdstuk 2.1.6 Klieren in de opperhuid

Lezen uit Zorgpad. Beroepsgerichte basis 4. Thema: verpleegtechnische handelingen.
Leerpad: Wondzorg
Kennis:
Hoofdstuk 1: Indeling van wonden
Hoofdstuk 3: Wondclassificatiesystemen
Hoofdstuk 4: Algemene aandachtspunten bij wondverzorging
Hoofdstuk 6: In opdracht een wond verzorgen 
Deelopdrachten! (inleveren uiterlijk 15 jan)

Slide 53 - Tekstslide

Evaluatie
Wat vonden jullie van de les?

Slide 54 - Tekstslide