1. Formuleer volledig, beknopt en precies-- vermijd vaag woordgebruik. Gebruik alleen persoonlijke voornaamwoorden als het antecedent duidelijk is.
2. Lees het tekstgedeelte waar de vraag over gaat nauwkeurig, formuleer eerst zelf het antwoord en kijk dan pas bij de gegeven a-b-c-d- antwoorden.
3. Let op spelling 'er wordt, hij vindt, er is verteld
4. Citeer; let op zin, zinsgedeelte of tekstgedeelte? Eerste twee en laatste twee woorden. Volgens psycholoog [...] de volwassenen.
5. Leer de signaalwoorden en functiewoorden uit je hoofd, blz 65 in je theorieboek.
6. Bronnen, kijk naar betrouwbaarheid (autoriteit/expert, actualiteit, belang auteur) en relevantie inhoud!