PV1 H3 Natuur en Techniek geven

H3 Planten 

1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur & Techniek HBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

H3 Planten 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe te gebruiken?
Deze lessonup is te gebruiken als uitleg bij het boek.
* disclaimer deze lessonup geldt als aanvulling op vakateliers en boek en niet als vervanging.


De student ...

in het geel staan iedere keer de specifieke toetscriteria bij het onderdeel dat verder wordt uitgelegd. 

Slide 2 - Tekstslide

 Zie hoofdstuk 3.3 op blz 67 tot 71
De student 
  • kan een zoekkaart hanteren 
  • kan de vijf stappen van het vijfstappenplan van De Vaan en Marell benoemen en beschrijven. 
  • kan bij iedere stap van het vijfstappenplan gedrag van de leerling en gedrag van de docent beschrijven 
  • kan in een casus de vijf stappen van het vijfstappenplan herkennen 
  • kan van een onderzoek aangeven of het een gesloten of een open onderzoek betreft

Slide 3 - Tekstslide

Indeling in rijken (blz 57)
  • Bacteriën
  • Wieren en algen 
  • Schimmels en korstmossen
  • Planten
  • Dieren 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

         Wieren en algen 

  • Eenvoudige bouw  
  • Onderscheiden zich van andere plantengroepen doordat ze geen echte wortels, stengels en bladeren hebben.
  • Wieren en algen kunnen hun eigen voedsel maken door middel van fotosynthese 

De student kan benoemen dat de naam algen en wieren wordt gegeven aan organismen die in het water leven en nauw verwant zijn aan de planten.

Slide 6 - Tekstslide

Rijk van de schimmels
  • geen bladgroenkorrels
  • wel een celkern
  • en ook een celwand 
  • voortplanting via sporen
  • ongeslachtelijke voortplanting



De student kan benoemen welke eigenschappen kenmerkend zijn voor een schimmel (geen bladgroenkorrels, celwand) en deze kennis toepassen.

Slide 7 - Tekstslide

Rijk van de schimmels
  • De paddenstoel is niet de hele schimmel maar  het vruchtlichaam.
  • Schimmeldraden zitten in de bodem



De student kan de verschillende onderdelen/fasen uit de levenscyclus van een schimmel herkennen: mycelium, paddenstoel en sporen

Slide 8 - Tekstslide

Meercellige schimmels
Meercellige schimmels bestaan uit draden, de hyfen. Deze vormen een groot netwerk, het mycelium

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Korstmossen
  • zijn  een symbiose (samenwerking) tussen twee organismen (alg en een schimmel) 
  • zijn geen mos

Slide 11 - Tekstslide

Eigenschappen planten
Belangrijk kenmerk van een plant is
 dat het bladgroenkorrels of chorofyl bevat.
Andere kenmerken van de plant ;
  • heeft een celkern
  • en de cellen hebben een celwand (van cellulose)
De student kan benoemen welke eigenschappen kenmerkend zijn voor een plant (bladgroenkorrels, celwand) en deze kennis toepassen.

Slide 12 - Tekstslide

cel van een plant 

Slide 13 - Tekstslide

Sporenplanten 
De student kan planten indelen in de groepen sporenplanten, naaktzadigen en bedektzadigen op basis van hun kenmerken.

Slide 14 - Tekstslide

Mossen 
  • zijn landplanten
  • hebben vochtinge leefomgeving nodig
  • geen transportsysteem van vaatbundels  (daarom blijven ze klein)
  • nemen water op via hun dunne eenvoudige blaadjes
  • geslachtelijke voortplanting via sporen 
  • sporendragers of sporenkapsels bevatten sporen.

Slide 15 - Tekstslide

Paardenstaarten  
  • zijn beter aangepast aan droger landleven dan mossen
  • hebben wortels en hun bladeren en stengels zijn beschermd met een wasachtige laag die uitdrogen tegengaat.
  • stengels en bladeren bevatten vaatbundels 
  • houtachtig materiaal zorgt voor stevigheid waardoor ze in de hoogte kunnen groeien  (hoe hoger, hoe meer zonlcht)
  •  voortplanting via sporen

Slide 16 - Tekstslide

Varens 
  • groeien uit een worteltak
  • meestal grote veernervige bladeren
  • onderkant van het blad ontstaan sporendragers (bruine puntjes)
  •  voortplanting via sporen

Slide 17 - Tekstslide

sporen en zaden 
  • Een zaad is veel groter dan een spore
  • Een zaad bevat een embryonaal plantje met voedsel voor de kiemperiode
  • Sporen bestaan slechts uit erfelijk materiaal omgeven door een omhulsel.

De student  kan verschillen en overeenkomsten benoemen tussen sporen en zaden


Slide 18 - Tekstslide

Zaadplanten 

Zaadplanten kun je onderverdelen in 
  • Coniferen (naaktzadigen) en 
  • Bloemplanten (bedektzadigen) 

Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden (embryonaal plantje met voedsel voor kiemperiode) 
De student weet de zaadplanten onder te verdelen in naakt- of bedektzadigen. 

Slide 19 - Tekstslide

Coniferen (naaktzadigen)
  • conifeer betekent letterlijk 'kegeldrager'
  • coniferen hebben geen bloemen en vruchten, hun zaden ontwikkelen zich op de houtige schubben van kegels
  • naaldbomen behoren tot de coniferen (bekend van de dennenappels van de den, sparappels van de spar.
  • naaktzadigen genoemd omdat  de zaden zich niet in 
een vrucht ontwikkelen

Slide 20 - Tekstslide

Bloemplanten (bedektzadigen)
tot de bloemplanten behoren de meeste planten:
  • loofbomen
  • struiken
  • kruidachtige planten
  • grassen
  • groente en fruit planten

Slide 21 - Tekstslide

Bloemplanten (bedektzadigen)
Bij bloemplanten spelen bloemen een centrale rol bij de voortplanting.  Er zijn veel manieren van bestuiving.
Na bestuiving vindt bevruchting plaats in het vruchtbeginsel van de bloem. Het zaad kan zich ontwikkelen in het vruchtbeginsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht met daarin het rijpe zaad. Daarom noemt men dit bedektzadigen.

Slide 22 - Tekstslide

Transportweefsel 
Kenmerkend voor hogere planten is dat door alle plantendelen - van wortel, stam, stengel, bladstelen, bladeren tot bloemstengels - netwerken lopen van kanaaltjes om water, voedingsstoffen en suikers op de plek van bestemming te              krijgen
De student kan de verschillende vaattypen van de plant benoemen (hout en bastvaten) en tevens benoemen welke stoffen worden vervoerd in welk vaattype.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Van plant tot plant
Planten geven ook goede eigenschappen door. 

Dat begint bij een zaadje. Als het een grote plant is, 
heeft deze ook weer zaadjes, die weer een plantje kunnen worden. 

Als het ene zaadje beter en handiger groeit 
dan het andere, neemt de kans om beter te groeien toe. 

Slide 26 - Tekstslide

Bouw van een zaadplant
De student kan de 4 mogelijke onderdelen van een plant noemen (stengel, blad, wortel, bloem) 

Slide 27 - Tekstslide

Stengel 
De stengel heeft een aantal functies.
  • draagt de bladeren
  • geeft stevigheid
  • als de stengel groen is kan fotosynthese ook in de stengel plaatsvinden
  • belangrijkste functie is transport van water en voedingsstoffen 
De student kent de functie van de stengel en kan deze toelichten in relatie tot de sapstroom 

Slide 28 - Tekstslide

Waterstroom
vanuit de wortels wordt water met opgeloste voedingsstoffen uit de bodem door houtvaten naar alle delen van de plant vervoerd.

Slide 29 - Tekstslide

Sapstroom 
Vanuit de bladeren vervoert de plant door bastvaten de in water opgeloste suikers, die in het bladgroen zijn gemaakt.

Slide 30 - Tekstslide

Groei en opbouw boomstam
Bomen zijn bijzondere planten omdat ze de mogelijkheid hebben om "hogerop te komen" doordat ze beschikken over een extra stevige en houtachtige stengel (de stam).
De student kan uitleggen hoe groei in een boom plaatsvindt en
kan de opbouw van de stam in jaarringen toelichten 

Slide 31 - Tekstslide

Groei en opbouw boomstam
Het cambium vormt naar buiten toe bastvaten (de bast van de stam) en naar binnen toe de houtvaten (het hout van de stam) De levende laag van bastvaten wordt elk jaar vernieuwd, maar de laag houtvaten blijft bestaan, ook al zijn de cellen afgestorven.
De student kan uitleggen hoe groei in een boom plaatsvindt en
kan de opbouw van de stam in jaarringen toelichten 

Slide 32 - Tekstslide

Groei en opbouw boomstam
De ringen in een boomstam worden gevormd door de lagen houtvaten die elk jaar aangemaakt worden. In het voorjaar groeit de boom snel en is er een grote sapstroom nodig, daartoe worden grote houtcellen aangemaakt (hout met een lichte kleur). Naarmate het seizoen vordert worden er minder grote houtcellen aangemaakt (hout met een donkere kleur).
De student kan uitleggen hoe groei in een boom plaatsvindt en
kan de opbouw van de stam in jaarringen toelichten 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Wortels 
3 belangrijke functies van wortels:
  1. verankeren de plant
  2. opnemen van water en voedingszouten
  3. reservevoedsel opslaan 
  - ongeslachtelijke voortplanting bij sommige planten (wortelstokken)
De student kan de drie functies van wortels benoemen
en 
kan het onderdeel van de wortel benoemen dat verantwoordelijk is voor de opname van water en voedingszouten 

Slide 35 - Tekstslide

Wortels 
De student kan de drie functies van wortels benoemen
en 
kan het onderdeel van de wortel benoemen dat verantwoordelijk is voor de opname van water en voedingszouten 

Slide 36 - Tekstslide

Wortel
Soms heeft een plant één hoofdwortel met zijwortels. 
Soms groeien vele kleinere wortels in de grond, zoals bij prei.

De wortelharen zorgen voor wateropname.
omdat het wortelstelsel miljoenen wortelharen heeft kan er veel water en voedingszouten worden opgenomen.


Slide 37 - Tekstslide

Bladeren 
  • Een blad heeft meestel aan brede, platte vorm waardoor er een groot oppervlak ontstaat.
  • Hierdoor kan het blad veel zonlicht opvangen. 
  • Het blad neemt ook koolstofdioxide op. Dit dringt door via de huidmondjes van een blad. 
  • Deze zitten vooral aan de onderkant van het blad. 
  • De huidmondjes geven zuurstof af en nemen het ook op. 
  • Verdamping vindt ook plaats via huidmondjes van het blad.

Slide 38 - Tekstslide

Bladgroenkorrels
(Chloroplasten)


  • Groene delen van een plant
  • waardoor fotosynthese mogelijk is

Slide 39 - Tekstslide

Fotosynthese
  • Zorgt er voor dat planten van anorganische stoffen (water en koolstofdioxide) organische stoffen (glucose) kunnen maken.
  • glucose is de bouwstof van alle delen van een plant

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Bloemen
Bloemen hebben als belangrijke functie voor de geslachtelijke voortplanting te zorgen
De student  kan de verschillende onderdelen van een bloem herkennen en benoemen.

Slide 42 - Tekstslide

De stamper is het vrouwelijke geslachtsorgaan van een bloem en vormt de vrouwelijke geslachtscellen (de eicellen) in de zaadbeginsels. Als de vrouwelijke geslachtscellen zijn bevrucht groeien de zaadbeginsels uit tot de zaden van een plant. Het vruchtbeginsel groeit mee en vormt een beschermende vrucht om te het zaad. 
De student kan van de verschillende 
onderdelen van een bloem de functie benoemen.

Slide 43 - Tekstslide

Meeldraden zijn de mannelijke geslachtsorganen van een bloem. De helmknoppen produceren stuifmeelkorrels die de mannelijke geslachtscellen (de zaadcellen) bevatten. 
Veel bloemen hebben kroonbladeren en kelkbladeren die op de bloembodem groeien. De kelkbladeren beschermen de bloem in de knop. De kroonbladeren kunnnen felgekleurd zijn of juist onopvallend. Dit hangt van de wijze van bestuiving van de bloem af.
De student kan van de verschillende 
onderdelen van een bloem de functie benoemen.

Slide 44 - Tekstslide

functies bloem 

Slide 45 - Tekstslide

Bestuiving, bevruchting & zaadverspreiding
Bestuiving = stuifmeel wordt via insecten of de wind van een bloem naar da andere gebracht
Bevruchting = de kern van een eicel een een zaadcel (stuifmeel) smelten samen en vormen een kiem
Zaadverspreiding = via de wind, dieren of door de plant zelf worden zaden ver van de moederplant verspreid.
De student kan beschrijven wat er onder bestuiving, bevruchting en zaadverspreiding bij planten wordt verstaan en kan beschrijven wat er achtereenvolgens gebeurt bij de bevruchting en zaadvorming van een zaadplant.

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Geslachtelijke voortplaning 
Bij geslachtelijke voortplanting vindt er een versmelting plaats van de mannelijke geslachtscel (in het stuifmeel) met de vrouwelijke geslachtscel.
De student kan uitleggen wat er bedoeld wordt met geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting.

Slide 49 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplaning 
Bij ongeslachtelijke voortplanting kan een deel van de plant uitgroeien tot een nieuwe plant, de nakommelingen beschikken over hetzelfde erfelijke materiaal en daarmee dezelfde eigenschappen als de ouderplant.
De student kan uitleggen wat er bedoeld wordt met geslachtelijke voortplanting en ongeslachtelijke voortplanting.

Slide 50 - Tekstslide

blz 80 1.4.8 
De student  kan verschillende vormen van ongeslachtelijke voortplanting 
bij planten noemen en beschrijven

Slide 51 - Tekstslide

knollen 
planten kunnen ook stengelknollen vormen waarin reservevoedsel wordt opgeslagen. In het voorjaar kunnen deze knollen uitgroeien tot een nieuwe plant. 
De student kan benoemen welke types knollen planten kunnen hebben en bij elk type een voorbeeld noemen 

Slide 52 - Tekstslide

bolgewassen 
Bolgewassen zoals uien, tulpen, narcissen slaan hun reservevoedsel op in gespecialiseerde bladeren onder de grond, de zogenoemde bolrokken
De student  kan de verschillen tussen bol- en knolgewassen benoemen. 

Slide 53 - Tekstslide

zaadverspreiding 3.4.9 blz 83
De student kan voorbeelden geven van windbestuiving en bestuiving door dieren en kan verschillende typen zaadverspreiding bij planten noemen 

Slide 54 - Tekstslide