Dinsdag 22 juni

Dinsdag 22 juni 
Welkom allemaal! 
We hebben vandaag: 
- Rekenen: toets + tempotoets 
- Taal: les 19 
- Spelling: les 14a Franse leenwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dinsdag 22 juni 
Welkom allemaal! 
We hebben vandaag: 
- Rekenen: toets + tempotoets 
- Taal: les 19 
- Spelling: les 14a Franse leenwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Automatiseren 
Maak bladzijde 34, maandag 

timer
1:30

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden automatiseren
timer
0:45

Slide 3 - Tekstslide

Taal: zinsdelen benoemen
De persoonsvorm vind je via: 

Het onderwerp vind je door: 

Het gezegde:  

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Voor het meewerkend voorwerp vraag je: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

De bepaling van plaats vind je door te vragen: waar (+ persoonsvorm + onderwerp)? 
De bepaling van tijd vind je door te vragen: wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?


Slide 4 - Tekstslide

Taal: zinsdelen benoemen
De persoonsvorm vind je via: 
de vraagproef, tijdproef of getalproef.

Het onderwerp vind je door: 
wie of wat + persoonsvorm?

Het gezegde: zijn alle werkwoorden in een zin

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Voor het meewerkend voorwerp vraag je: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

De bepaling van plaats vind je door te vragen: waar (+ persoonsvorm + onderwerp)? 
De bepaling van tijd vind je door te vragen: wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?


Slide 5 - Tekstslide

Taal: zinsdelen benoemen
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag: 

Voor het meewerkend voorwerp vraag je: 

De bepaling van plaats vind je door te vragen: 


Slide 6 - Tekstslide

Taal: zinsdelen benoemen
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag: 
wie of wat + gezegde + onderwerp?

Voor het meewerkend voorwerp vraag je: 
aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?



Slide 7 - Tekstslide

Taal: zinsdelen benoemen

De bepaling van plaats vind je door te vragen: 
waar (+ persoonsvorm + onderwerp)? 

De bepaling van tijd vind je door te vragen: 
wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?


Slide 8 - Tekstslide

(Ik) geef (aan mijn oom) de bal.

Slide 9 - Open vraag

Dana (heeft) gisteren voor Kim een (schilderij) gemaakt.

Slide 10 - Open vraag

(Zij) hebben voor hem (een bos bloemen) gekocht.

Slide 11 - Open vraag

Elske zoekt (haar tas) (op haar kamer).

Slide 12 - Open vraag

(Wij) (hebben) (gisteren) (op de hei) (konijnen) gezien (rest v gez).

Slide 13 - Open vraag

Spelling: Franse leenwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Wij lopen over het trottoir naar het café. Wat is het trottoir?

Slide 15 - Open vraag

Er rijdt een limousine langs.
Wat is een limousine?

Slide 16 - Open vraag

We gaan door de entree.
Maak een nieuwe zin met het woord: entree

Slide 17 - Open vraag

timer
2:00

Slide 18 - Tekstslide