Les 41 internettekst op een handige manier lezen

Het programma: 
- Terugblikken (les 40);
- Vooruitblikken (les 41);
- Het lesdoel;
- Oefeningen via LessonUp;
- Aan de slag met huiswerk en
- Afsluiten. 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het programma: 
- Terugblikken (les 40);
- Vooruitblikken (les 41);
- Het lesdoel;
- Oefeningen via LessonUp;
- Aan de slag met huiswerk en
- Afsluiten. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat kan een alinea nooit zijn?
A
Een combinatie van functies.
B
Een mening.
C
Een opsomming.
D
Een voorbeeld.

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die de lezer afleiden.
B
Woorden die alleen in de inleiding staan.
C
Woorden die de tekst moeilijk maken.
D
Woorden die de functie van alinea's aangeven.

Slide 3 - Quizvraag

Welke functie kan het slot hebben?
A
Een vraag beantwoorden.
B
De lezer nieuwsgierig maken.
C
Een conclusie trekken.
D
Een opsomming geven.

Slide 4 - Quizvraag

Wat bevat de kern van een tekst?
A
Alinea’s die met elkaar te maken hebben.
B
Alleen voorbeelden.
C
Een inleiding en slot.
D
Enkel een samenvatting.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de functie van de inleiding?
A
Een voorbeeld geven.
B
Een samenvatting geven van de tekst.
C
De lezer nieuwsgierig maken.
D
Een conclusie trekken.

Slide 6 - Quizvraag

- Je leert welke bedoeling een schrijver kan hebben met een alinea en
- Je leert hoe je een internettekst handig leest. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Op welke drie manieren kan je een link herkennen? (gebruik je boek, vak belangrijk les 41)

Slide 13 - Open vraag

Wat moet je bedenken voordat je op een link klinkt in een internettekst?
(twee antwoorden zijn goed)
A
op de andere linkjes drukken en kijken wat daar staat
B
bedenken welke informatie je verwacht als je op de link klinkt
C
bedenken hoe je deze informatie kan opschrijven in een verslag
D
bedenken of die informatie belangrijk voor je is

Slide 14 - Quizvraag

Kijk goed naar de onderstaande tekst. Op welke woorden kun je drukken? (dus welke woorden zijn een link, op de volgende dia kan je het antwoord geven)

Slide 15 - Tekstslide

Op welke woorden kan je drukken op het vorige plaatje?
A
Natuur, wildernis en oorspronkelijk
B
je kan op geen één woord drukken
C
essentie, de inhoud, de werkelijkheid
D
wildernis (natuur), natuur (werkelijkheid), karakter (aard)

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord past in de volgende zin: Klik op ____ als je meer informatie wilt over dit onderwerp.
A
het niveau
B
scrollen
C
de link
D
Young Adult

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord past in de volgende zin: Aan ______ kun je altijd hulp vragen als je een boek zoekt dat bij je past.
A
de bibliothecaris
B
het niveau
C
young adult
D
scrollen

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord past in de volgende zin: Irene _______ door de webtekst om de goede informatie te vinden.
A
het niveau
B
de bibliothecaris
C
de link
D
scrolt

Slide 19 - Quizvraag

Lees de tekst. Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Lees de tekst. Wat bedoelt de schrijfster met onpartijdiger en neutraler?

A
de agenten kiezen zo nergens voor
B
de kleren zijn volgens de voorschiften
C
niemand kan ze herkennen en ze vallen niet op
D
geen één antwoord is juist

Slide 21 - Quizvraag

Lees de tekst. Wat mogen vrouwelijke agenten voortaan niet meer hebben als het aan de minister ligt?
A
ze mogen niks meer
B
oorbellen, piercings en tatoeages
C
oorbellen, piercings, tatoeages en lang of geverfd haar
D
oorbellen en piercings

Slide 22 - Quizvraag

Lees de tekst. In de tekst staat 'zoals het dragen van'; Waarom staat het woord 'zoals' hier geschreven?
A
hierna wordt een voorbeeld gegeven
B
hierna wordt een opsomming gegeven
C
hierna wordt de reden gegeven
D
hierna wordt een tegenstelling gegeven

Slide 23 - Quizvraag

Lees de tekst. Waarom staat er voorlopige voorschriften?
A
is nog onbekend bij de vakbond
B
is nog niet geregeld door de regering
C
is niet echt waar, maar verzonnen
D
het staat in de zin om de zin mooier te maken

Slide 24 - Quizvraag

Lees de tekst. Waarover overdrijft de minister?
A
dat de agenten lange haren hebben
B
hij overdrijft over oorbellen en piercings
C
dat de agenten niet onpartijdig zijn
D
dat tatoeages te opvallend zijn

Slide 25 - Quizvraag

Lees de tekst. Wat bedoelt de schrijver met 'zijn ook taboe'?
A
het dragen van een hoofddoek
B
godsdienst en levensovertuiging
C
zichbare uitingen van godsdienst en levensovertuiging
D
tatoeages en piercings

Slide 26 - Quizvraag

Lees de tekst: In de laatste regel van de tekst staat 'Ze vinden'. Wie wordt bedoeld met 'ze'?
A
de burgers
B
de minister
C
de agenten
D
de politievakbond

Slide 27 - Quizvraag

- Je leert welke bedoeling een schrijver kan hebben met een alinea en
- Je leert hoe je een internettekst handig leest. 

Slide 28 - Tekstslide