Moeilijke woorden

Moeilijke                                               woorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Moeilijke                                               woorden

Slide 1 - Tekstslide

Je hebt de volgende manieren geleerd om een tekst beter te begrijpen
Zoek de betekenis van moeilijke woorden in de tekst.      
  • synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis (venster/raam)            
  • omschrijving:  de pedicure zorgt ervoor dat de voeten keurig verzorgd zijn
  • voorbeelden: de pedicure knipt bijvoorbeeld de nagels en verwijdert het eelt van de voeten
  • tegenstelling: hij is niet punctueel, maar komt altijd te laat
  • bekende woorddelen: onnodig  on=niet

Slide 2 - Tekstslide

Je hebt de volgende manieren geleerd om een tekst beter te begrijpen
  • Zoek bij officiële taal de belangrijkste woorden op en probeer te snappen wat er precies staat.                                                                                                                VB:Wanneer u telefonisch contact opneemt met het reparatiecentrum, dient u onze factuur erbij te houden.                                                                               Het woord factuur is belangrijk, dat zoek je op: factuur = rekening.
  • Let op figuurlijk taalgebruik. Bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?
     VB: De appel valt niet ver van de boom .                                                                                Er staat iets anders dan dat wat er bedoeld wordt.

Slide 3 - Tekstslide

Je hebt de volgende manieren geleerd om een tekst beter te begrijpen
  • Let op woorden met meerdere betekenissen. Welke betekenis van het woord past in de tekst? 
     Wij zijn geschrokken van de uitspraak van de rechter, die was zwaarder               dan verwacht.
  • Let op overdrijvingen en ironie: maakt de schrijver iets groter, mooier of erger? Bedoelt hij het wel serieus of bedoelt hij bijvoorbeeld juist het tegenovergestelde?                                                                                                             VB: Jij bent slim, je hebt de boel weer niet op orde!                                                   Er staat iets anders dan dat wat er bedoeld wordt.

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
Weet jij wat de functie van dat apparaatje is?
a: taak/beroep
b: waarvoor iets gebruikt wordt
______
A
taak, beroep
B
waarvoor iets gebruikt wordt

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
Deze volle boekenplanken steunen op twee dragers.
a: leunen/rusten
b: helpen

________
A
leunen, rusten
B
helpen

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Het aantal files in ons land is ... afgenomen.
a: behoefte b: mysterieus c: bevestigen d: enorm
A
behoefte
B
mysterieus
C
bevestigen
D
enorm

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord past hier bij?

zitmeubel - geldinstelling

Slide 8 - Open vraag

Welk woord past hier bij?

koning - vrieskou

Slide 9 - Open vraag

Welk woord past hier bij?

een examen niet halen - vallen, dalen

Slide 10 - Open vraag

De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
a: misdadige aanval
b: laagje afgezet vuil c: ernstige benadeling
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling

Slide 11 - Quizvraag

U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
a: cirkelvormig voorwerp b: kring c: rondweg
A
cirkelvormig voorwerp
B
rondweg
C
kring

Slide 12 - Quizvraag

De oude man begint te [malen].
a: fijnmaken b: draaien (van een molen) c: piekeren d: in de war zijn
A
fijnmaken
B
draaien(van een molen)
C
piekeren
D
in de war zijn

Slide 13 - Quizvraag

Carla wil [zich aansluiten] bij de tennisclub.
a: telefonisch verbinden b: het met iet eens zijn c: lid worden
A
telefonisch verbinden
B
het met iets eens zijn
C
lid worden

Slide 14 - Quizvraag

Het lijkt mij een nogal [sterk] verhaal.
a: stevig gemaakt b: vol spierkracht c: overdreven
A
stevig gemaakt
B
vol spierkracht
C
overdreven

Slide 15 - Quizvraag

'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat.'
a: goed gedaan b: niet goed gedaan
A
goed gedaan
B
niet goed gedaan

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord?

Het putje in de badkamer ziet er heel ranzig uit; het moet nodig schoongemaakt worden.

Slide 17 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met het spreekwoord 'het gras is altijd groener bij de buren'.

Slide 18 - Open vraag